Gebruikmaking van een psychologische test bij de selectie levert in dit geval geen onderscheid in strijd met de wet op

Gebruikmaking van een psychologische test bij de selectie levert in dit geval geen onderscheid in strijd met de wet op

Oordeelnummer 1995-70
Datum: 01-01-1995
Trefwoord: Psychologische test Geslacht Aangaan arbeidsverhouding
Discriminatiegrond: Geslacht
Terrein: Arbeid - Overige

Verzoekster heeft bij de wederpartij gesolliciteerd. Bij de

selectie is gebruik gemaakt van een psychologische test.

Volgens verzoekster maakt deze test onderscheid op grond van

geslacht. De wederpartij heeft als opdrachtgeefster een eigen

verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en betrouwbaarheid van

de door het testbureau gebruikte testmethoden. Daarnaast is de

wederpartij verantwoordelijk voor het eigen handelen ten

aanzien van de psychologische tests. De Commissie is van

mening dat er onvoldoende gegevens voorhanden zijn om tot een

oordeel te komen over de vraag of de test in dit geval

indirect onderscheid op grond van geslacht tot gevolg heeft.

Het eigen handelen van de wederpartij ten aanzien van de

psychologische tests doet geen ongelijke behandeling van

mannen en vrouwen vermoeden. Geen strijd met de wet


Verzoekster: mevrouw

te Den Haag

Wederpartij:

te Den Haag

HET VERZOEK

Op 12 juli 1994 verzocht mevrouw te Den Haag (hierna: verzoekster) de Commissie gelijke behandeling gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid om haar oordeel uit te spreken over de vraag of de te

Den Haag (hierna: de wederpartij) jegens haar onderscheid naar geslacht heeft gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

1.2.Verzoekster heeft bij de wederpartij gesolliciteerd naar de functie van centrummanager. In opdracht van de wederpartij heeft een extern adviesbureau de kandidaten voor deze functie psychologisch getest. Verzoekster werd op grond van deze test niet geschikt bevonden en is voor de desbetreffende functie afgewezen. Zij stelt dat de test die zij heeft afgelegd onderscheid naar geslacht maakt, nu er relatief gezien meer mannen dan vrouwen geschikt bevonden zijn. Verzoekster is van mening dat de wederpartij hiermee in strijd met de wetgeving gelijke behandeling heeft gehandeld.

2.DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1.De Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek ingesteld. Deze Commissie is op 1 september 1994, de datum van inwerkingtreding van de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) opgeheven.

Zij heeft haar werkzaamheden overgedragen aan de op

1 september 1994 ingestelde Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie). Deze Commissie heeft het onderzoek in de onderhavige zaak voortgezet.

Verzoekster heeft ook een verzoek over deze zaak ingediend met het adviesbureau als wederpartij.

De Commissie heeft bij het Nederlands Instituut van Psychologen informatie opgevraagd over onderzoeksmateriaal dat betrekking heeft op bevoordeling van mannen en vrouwen bij psychologische tests. Met betrekking tot de onderhavige testen zijn hier evenwel geen conclusies aan verbonden. Ter zitting zijn partijen in kennis gesteld van een informeel schrijven van een extern deskundige over de validiteit van de zogenaamde assessment center testmethode.

2.2.Beide partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk toe te lichten.

Vervolgens zijn partijen uitgenodigd hun standpunten nader toe te lichten tijdens een zitting op 31 oktober 1995.

Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster

- mw.

van de kant van de wederpartij

- dhr. mr. C.J. Hagen (advocaat)

van de kant van de Commissie

- mw. prof. mr J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter)

- mw. mr. L. Mulder (lid Kamer)

- dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer)

- mw. mr. A.K. de Jongh (secretaris Kamer)

2.3.Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3.DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1.Verzoekster was tot oktober 1993 feitelijk bij de wederpartij werkzaam in de functie van wijkteammanager. Zij was toen omstreeks 14 jaar bij de wederpartij in dienst. Naar aanleiding van een fusie van de wederpartij met een andere organisatie, is besloten de functie van wijkteammanager te vervangen door de nieuwe functie van centrummanager. Door de fusie ontstonden er acht vacatures voor de functie van centrummanager.

In opdracht van de wederpartij heeft een extern adviesbureau de kandidaten voor deze functie psychologisch getest. De test werd afgelegd door dertien interne kandidaten, onder wie tien vrouwen en drie mannen. Op grond van de test werden twee vrouwen en alle mannen voor de nieuwe functie geschikt bevonden. Alle geschikt bevonden kandidaten zijn benoemd tot centrummanager. Voor de resterende drie vacatures zijn extern drie personen geworven, onder wie één man en twee vrouwen. Deze drie personen zijn door het adviesbureau volgens dezelfde methode getest als de interne kandidaten en zijn allemaal geschikt bevonden voor de desbetreffende functie. Verzoekster heeft niet alleen bij de wederpartij een klacht ingediend, maar tevens heeft zij een soortgelijksoortige klacht tegen het adviesbureau ingediend. Wegens overlijden van de wederpartij is deze procedure gestaakt.

3.2.Verzoekster is op 21 mei 1993 psychologisch getest voor de functie van centrummananger. Deze test was gebaseerd op de door de wederpartij opgestelde functie-eisen en bestond uit drie onderdelen: zes testen met schriftelijke opgaven, een diepte-interview van anderhalf uur en vijf testen volgens de assessment center methodiek.

De functievereisten waren: relevante HBO-opleiding; aanvullende management opleiding op tactisch niveau en ervaring in het leidinggeven aan een multi-functionele eenheid. Deze testen hielden het volgende in.

Een van de zes schriftelijke testen mat -steekproefsgewijs- de intelligentie van de kandidaten. De andere vijf testen dienden om persoonlijkheidskenmerken te meten en omvatten onder meer de volgende onderwerpen:

- flexibiliteit en stressbestendigheid in het omgaan met het werk

en met mensen

- het vermogen conflicten te hanteren

- resultaat gerichtheid

- emphatie/invoelend vermogen

- slagvaardigheid en durf te beslissen in niet alledaagse en

andere lastige situaties

- initiatief

- het vermogen teambuilding te realiseren en samenwerking

anderszins

- leiderschapsstijl.

In het diepte-interview kwamen persoonlijke achtergronden aan bod en werd vooral ingegaan op het arbeidsverleden van de kandidaat.

De assessment center tests bestonden uit drie schriftelijke testen en twee in de vorm van een rollenspel. De assessment center methode meet steekproefsgewijs in hoeverre de persoonlijkheidskenmerken en intelligentie in concreet gedrag omgezet kunnen worden. Populair gezegd is een assessment center test een praktijktest voor een manager. Onderwerpen die hierbij aan bod komen zijn onder meer:

- de interdisciplinaire aanpak van een businessplan (werkplan

voor een bepaald jaar);

- concrete gesprekstechnische vaardigheden ten behoeve van

bijvoorbeeld functioneringsgesprekken;

- het hanteren van conflicten.

3.3.Verzoekster werd op grond van deze test voor de desbetreffende functie niet geschikt bevonden. Van verzoekster is een psychologisch rapport opgemaakt gedateerd op 24 mei 1993. Op verzoeksters verzoek heeft het adviesbureau niet het testrapport als zodanig aan haar werkgever overhandigd, maar slechts de conclusies hieruit.

De wederpartij heeft verzoekster een vervangende functie aangeboden, maar verzoekster heeft deze functie geweigerd. Vervolgens is er voor verzoekster een ontslagvergunning aangevraagd bij het arbeidsbureau, welke is verleend. Verzoekster is per 31 juli 1994 ontslagen.

3.4.De Commissie heeft bij het adviesbureau het volledige onderzoeksrapport van verzoekster opgevraagd. Dit bleek bij het adviesbureau niet meer aanwezig te zijn. Het adviesbureau wijst erop te hebben gehandeld conform de richtlijnen van het Nederlands Instituut van Psychologen, waar het adviesbureau bij aangesloten was. Volgens deze richtlijnen dienen onderzoeksgegevens van individuele kandidaten gedurende de periode van één jaar na het onderzoek bewaard te worden. Tijdens de procedure is de testend psycholoog ongeneeslijk ziek geworden en overleden. Zijn bureau is om die reden opgeheven zodat verdere navraag onmogelijk werd.

Ook heeft de Commissie bij de wederpartij en het testbureau de testgegevens opgevraagd van de andere kandidaten die indertijd zijn getest voor de functie van centrummanager, alsook een beschrijving van de verschillende onderdelen van de test die zijn toegepast. Ook deze gegevens bleken niet meer voorhanden te zijn.

De standpunten van partijen

3.5.Verzoekster brengt het volgende naar voren.

Zij heeft haar verzoek niet eerder ingediend, omdat zij pas kort geleden van het bestaan van de Commissie op de hoogte kwam. Zij heeft onder meer de werkgever als wederpartij aangemerkt omdat zij van mening is dat deze een eigen verantwoordelijkheid draagt voor de keuze van het adviesbureau.

De afgewezen groep kandidaten bestaat grotendeels uit vrouwen. Verzoekster is van mening dat de wederpartij door het laten gebruiken van de desbetreffende psychologische test indirect onderscheid naar geslacht heeft gemaakt. Dit heeft zij vlak na de test ook kenbaar gemaakt op die plaatsen binnen de organisatie die haar nuttig leken. Dit heeft echter niet mogen baten. Het gevolg van het feit dat er relatief meer mannen dan vrouwen op grond van de test geschikt zijn bevonden, is dat bij de wederpartij -dat over het geheel genomen een vrouwenbedrijf is- de top grotendeels uit mannen is gaan bestaan.

Ter zitting uit verzoekster haar bevreemding over het feit dat tijdens de test haar een tiental vragen werd gesteld over een wijkbeleidsplan dat door een man was opgesteld. Volgens verzoekster had een dergelijk onderzoek behoren plaats te vinden aan de hand van een plan dat door een vrouw was opgesteld.

Voorts merkt verzoekster op dat haar uit navraag bij het Nederlands Instituut van Psychologen is gebleken dat onderzoeksgegevens tenminste één jaar en maximaal vijf jaar bewaard kunnen worden. Zij heeft na de uitslag van de test geen gebruik gemaakt van de beroepsmogelijkheid omdat zij geen vertrouwen had in de objectiviteit van betrokkenen.

Ter zitting stelt verzoekster dat de criteria voor de functie van centrummanager overtrokken zouden zijn.

Volgens haar was er geen substantieel verschil tussen deze functie en de functie die zij ten tijde van de test uitoefende.

3.6.De wederpartij stelt het volgende.

Zij bestrijdt dat zij direct of indirect onderscheid naar geslacht heeft gemaakt. Verzoekster spreekt slechts een hypothese uit die uitsluitend gevoed wordt door de uitslag van de betreffende onderzoeken. Deze hypothese wordt op geen enkele wijze gemotiveerd of aannemelijk gemaakt. De wederpartij voert een consequent beleid, dat bij werving, selectie en benoeming van personen geen onderscheid tussen mannen en vrouwen wordt gemaakt. Er zijn uiteindelijk voor de betreffende functie evenveel vrouwen als mannen aangesteld.

In het kader van het selecteren van de kandidaten, heeft de wederpartij zich door het extern adviesbureau laten informeren over de wijze waarop dit bureau de psychologische tests zou afnemen. Bij dit overleg over de selectie en de keuze voor een selectiemethode is geen onderscheid op grond van geslacht gemaakt.

Het bevreemdt de wederpartij dat verzoekster pas in zo'n laat stadium aanvoert dat er sprake is van onderscheid op grond van geslacht. Zij heeft dit niet naar voren gebracht tijdens gesprekken over de uitkomst van de psychologische tests met de divisiemanager van de wederpartij en met het adviesbureau. Zij heeft in gesprekken hoogstens gezegd dat het haar opviel dat er (relatief) meer mannen dan vrouwen geschikt bevonden waren. Ook bij de procedure bij het Arbeidsbureau heeft zij in haar verweer niet gesteld dat er onderscheid op grond van geslacht zou zijn gemaakt.

Ter zitting merkt de wederpartij op dat de nieuwe functie een zwaardere en moeilijker functie was die meer verantwoordelijk- heden met zich meebracht, met name in de financiële en in de personele sfeer. Ook werd de werkstructuur complexer. De inschaling van de functies duidt er tevens op dat de functie van centrummanager zwaarder was dan de functie van regiomanager.

Ten slotte stelt de wederpartij dat de klacht van verzoekster zich richt op de testmethode. De handelwijze van de wederpartij kan niet getoetst worden zonder de handelwijze van het adviesbureau erbij te betrekken. Het is volgens de wederpartij de vraag of zij kan worden aangesproken als de test vrouw- onvriendelijk zou zijn.

4.DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1.De in het geding zijnde vraag is tweeërlei. Zowel wat betreft het gebruik maken van de psychologische tests in kwestie,

als aangaande het eigen handelen van de wederpartij in deze, doet zich de vraag voor of de wederpartij jegens verzoekster indirect onderscheid naar geslacht heeft gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

4.2.Naar aanleiding van het verweer van de wederpartij is de Commissie van oordeel dat de wederpartij op twee manieren een eigen verantwoordelijkheid draagt inzake de in haar opdracht verrichte selectie door een adviesbureau. In de eerste plaats is zij als opdrachtgeefster verantwoordelijk voor de kwaliteit en betrouwbaarheid van de door het testbureau gebruikte testmethoden. In de tweede plaats is zij verantwoordelijk voor haar eigen handelen ten aanzien van de psychologische tests. De opdracht voor een test gaat immers gepaard met een profielschets en functie-analyse. Zodoende wordt het functioneringskader door de opdrachtgever vastgelegd. Doel van het psychologisch onderzoek is het geven van een indicatie van het toekomstig functioneren binnen dit kader. De psycholoog vertaalt de eisen van de opdrachtgever in psychologische dimensies en verricht de psychologische testen aan de hand van de door de opdrachtgever verstrekte briefing. Dit heeft tot gevolg dat inzake de selectie door middel van een psychologische test zowel de opdrachtgever als de testend psycholoog eigen verantwoordelijkheden dragen.

4.3.Ten tijde dat de psychologische tests bij verzoekster werden afgenomen gold de tekst van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen van 27 april 1989 (WGB; Stb.1989, 168). Artikel 3 lid 1 WGB verbiedt het maken van direct en indirect onderscheid bij onder meer de behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking. Onder indirect onderscheid wordt blijkens artikel 1 WGB verstaan onderscheid op grond van andere hoedanigheden dan geslacht, dat onderscheid op

grond van geslacht tot gevolg heeft, tenzij dit onderscheid objectief gerechtvaardigd is. Dit laatste betekent dat:

- het onderscheid gemaakt wordt om een objectief gerechtvaardigd

doel te dienen en;

- daartoe middelen zijn gekozen die geschikt en noodzakelijk zijn

om dit doel te bereiken, terwijl;

- dit doel niet te bereiken is op andere wijze waarbij geen

indirect onderscheid naar geslacht wordt gemaakt.

4.4.De wederpartij als opdrachtgeefster

Alvorens in te gaan op de in het geding zijnde vraag, merkt de Commissie op dat de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid er reeds eerder op heeft gewezen dat selectieprocedures inzichtelijk, controleerbaar en systematisch uitgevoerd moeten worden. Dit is noodzakelijk omdat anders bewust of onbewust een verboden onderscheid naar geslacht kan plaatsvinden en anders geen (rechterlijke) controle over de

procedure mogelijk is1. Ook het Hof van Justitie van de EG heeft meermalen gewezen op de noodzaak van doorzichtigheid van procedures teneinde ongelijke behandeling te voorkomen2. Het is evident dat het bestaan van dergelijke inzichtelijke, controleerbare en systematisch uitgevoerde procedures van belang is gedurende alle stappen die tijdens een psychologisch onderzoek worden gezet.

4.5.Wat betreft de in het geding zijnde vraag overweegt de Commissie als volgt. Het adviesbureau heeft de onderzoeksgegevens van verzoekster -zoals toegestaan door de richtlijnen van het Nederlands Instituut van Psychologen- vernietigd. Door de ziekte van de testend psycholoog was het niet mogelijk om antwoord te krijgen op de vragen van de Commissie of hij in het bezit was van de functie-analyse die door hem is uitgevoerd, alsmede van een beschrijving van de verschillende testen die voor de verschillende onderdelen zijn toegepast en de motivering die aan deze keuze ten grondslag heeft gelegen.

Het onderzoeksrapport is desgevraagd door verzoekster niet aan de wederpartij overhandigd. De enige gegevens die bekend zijn met betrekking tot de testresultaten staan in een zeer summier overzicht van de conclusies daaruit.

4.6.De testgegevens van de andere kandidaten die indertijd zijn getest voor de functie van centrummanager, alsook een beschrijving van de verschillende onderdelen van de tests die zijn toegepast, bleken niet meer voorhanden bij het adviesbureau of de wederpartij.

4.7.De enige informatie over de psychologische tests die op verzoekster en de andere kandidaten zijn toegepast voor de functie van centrummanager betreft informatie van zeer algemene aard. Uit de beschikbare informatie kan niet worden afgeleid of het afnemen van de tests op een inzichtelijke wijze is gebeurd en of de procedures systematisch en controleerbaar zijn uitgevoerd, en dus ook niet of er hierbij onderscheid naar geslacht is gemaakt.

4.8.Het gaat bij de in het geding zijnde vraag niet uitsluitend om een beoordeling van het testsysteem op inzichtelijkheid en systematische controleerbaarheid van de procedures. Tevens moet de vraag beoordeeld worden of de toepassing van het testsysteem als zodanig in het voorliggende geval aan de wettelijke eisen voldoet.

4.9.Informatie die wel voorhanden is, betreft de aantallen mannen en vrouwen die op grond van de tests geschikt bevonden zijn. Uit de cijfers blijkt dat er relatief meer mannen dan vrouwen op grond van de psychologische test geschikt bevonden zijn. Van de dertien interne kandidaten zijn alle drie de mannen geschikt bevonden (100%) en twee van de tien vrouwen (2:10 x 100% = 20%). Er zijn dus vijf keer zoveel mannen als vrouwen geschikt bevonden (100:20).

De drie externe kandidaten, twee vrouwen en een man, zijn voor de overige drie vacatures allemaal geschikt bevonden. Als cijfers van de interne en externe kandidaten samen worden genomen, betekent dit dat van de 16 kandidaten alle vier de mannen geschikt bevonden zijn (dat is 100%) en vier van de twaalf vrouwen (4:12 x 100% = 33,33%). Dat betekent dat er drie keer zoveel mannen als vrouwen geschikt bevonden zijn (100 : 33,33).

4.10.Bovenstaande cijfers leveren op zich voldoende grond op om bij de toepassing van het testsysteem een vermoeden van indirect onderscheid ten opzichte van vrouwen aan te nemen. Het is in dat geval aan de wederpartij om nader aannemelijk te maken dat er een objectieve rechtvaardiging voor het onderscheid in kwestie aanwezig is.

Wat betreft het onderhavige geval is de Commissie echter van mening dat een dergelijke omkering van de bewijslast een te zware sanctie is. Immers, de wederpartij heeft -mede omdat verzoekster het adviesbureau heeft verzocht het testrapport niet uit handen te geven- onvoldoende gegevens om een dergelijke bewijsopdracht te kunnen vervullen. Evenmin kan de wederpartij worden tegengeworpen dat door het adviesbureau de testgegevens werden vernietigd. Het verwijt van de vrouwonvriendelijkheid van de tests werd door verzoekster in een dermate laat stadium naar voren gebracht dat het vernietigen van de gegevens door de wederpartij niet meer kon worden voorkomen.

Verzoekster heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid bij het adviesbureau toelichting op het psychologisch rapport te vragen. Verzoekster heeft ook geen gebruik gemaakt van de beroepsmogelijkheid bij het Nederlands Instituut van Psychologen.

Een en ander overziende is de Commissie van mening dat onvoldoende gegevens voorhanden zijn om tot een oordeel te komen over de vraag of de test in casu indirect onderscheid voor vrouwen tot gevolg heeft gehad.

4.11.Het eigen handelen van de wederpartij

Ten slotte ligt er de vraag of de wederpartij wat betreft haar eigen handelen aangaande het onderzoek door het adviesbureau handelde in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

De Commissie oordeelt hierover als volgt.

De wederpartij had tijdens het fusie-overleg afgesproken om voor de benoeming van de kandidaten voor de functie van centrummanager uitsluitend gebruik te maken van de testresultaten en functioneringsbeoordelingen buiten beschouwing te laten omdat deze bij sommige kandidaten wel en bij andere kandidaten niet aanwezig waren. Door de wederpartij werd een verslag van de gevolgde procedure en functie- en taakomschrijving centrummanager overgelegd. Het laatstgenoemde stuk omvat een uitvoerige omschrijving van de functie-eisen en -inhoud, de werkzaamheden, de verantwoordelijkheden en bevoegdheden, alsmede van de overleg- en organisatiestructuren waarbinnen en waarmee de kandidaten zouden moeten functioneren.

Aan de keuze van de wederpartij om een belangrijk onderdeel van het onderzoek via de assessment center methode te doen plaatsvinden, valt -gelet op de wetgeving gelijke behandeling- op zich niets af te dingen. Temeer omdat deze methode onder de personeelspsychologen bekend staat als praktisch de enige testmethode die managementkwaliteiten goed kan voorspellen en die bovendien praktisch niet bevoordelend of benadelend voor bepaalde groepen zal werken.

Samenvattend kan worden gesteld dat er geen punten zijn gevonden die kunnen worden beschouwd als een aanwijzing voor een ongelijke behandeling van mannen en vrouwen. Weliswaar heeft de wederpartij geen specifieke voorzorgen getroffen tegen een dergelijk onderscheid, maar het zou naar het oordeel van de Commissie echter te ver voeren om dit enkele feit aan te merken als ongelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de selectie. De wederpartij wordt hiertoe immers wel een wettelijke mogelijkheid geboden, maar de wetgeving gelijke behandeling legt in deze geen verplichting op.

4.12.Bovenstaande betekent dat de Commissie noch wat betreft het handelen van de wederpartij als opdrachtgeefster van het adviesbureau, noch wat betreft het eigen handelen van de wederpartij tot een oordeel kan komen over de vraag of er in casu strijd is met de wetgeving gelijke behandeling.

5.HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de te Den Haag jegens mevrouw te Den Haag geen onderscheid naar geslacht heeft gemaakt zoals bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen.

Aldus vastgesteld op 20 december 1995 naar aanleiding van de behandeling in raadkamer op 31 oktober 1995.

Prof. mr. J.E. Goldschmidtmr. A.K. de Jongh

(Kamervoorzitter)(secretaris Kamer)

namens deze:

mr. D. Jongsma

OORDEEL

95-70

1Zie onder andere Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid, 29 oktober 1991, oordeelnummer: 380-91-74;

en 22 april 1992, oordeelnummer: 38-92-16.

2Zie de arresten van

- Commissie EG/Frankrijk, 30-6-1988 in zaak 318/86 (Jur. 1988,

3559);

- 17-10-1989 in zaak 109/88 (Jur. 1989, 3199); Handels-og

Kontorfunktionaerernes Forbund i Danmark /Dansk Arbejdsgiverforening, optredend voor Danfoss;

- 17-5-1990 in zaak C-262/88; Barber/Guardian Royal Exchange

Assurance Group (Jur. 1990, I-1889).

""

Samenvatting oordeel