Veganisme is een levensovertuiging. De eigenaresse van een eenmanszaak discrimineerde een man op grond van deze levensovertuiging door hem niet te bemiddelen als seniorenhulp.

Veganisme is een levensovertuiging. De eigenaresse van een eenmanszaak discrimineerde een man op grond van deze levensovertuiging door hem niet te bemiddelen als seniorenhulp.

Oordeelnummer 2016-57
Datum: 20-06-2016
Trefwoord: Werving & selectie Selectie Werving Levensovertuiging Behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking Sollicitatie
Discriminatiegrond: Levensovertuiging
Terrein: Arbeid - Overige

Situatie

De eigenaresse van een eenmanszaak, die bemiddelt tussen zelfstandigen zonder personeel en mensen met een hulpvraag, zocht mensen die zij kon inzetten als seniorenhulp. Een man wilde hiervoor in aanmerking komen. Volgens hem werd hij niet bemiddeld omdat hij veganist is. Volgens de eigenaresse werd hij niet bemiddeld vanwege de extreme opvattingen die hij als veganist over voeding heeft.

Beoordeling

Veganisme kan worden beschouwd als een levensovertuiging in de zin van de gelijkebehandelingswetgeving. Bij veganisme is namelijk sprake van een samenhangend stelsel van ideeën over belangrijke aspecten van het leven. Deze ideeën worden niet slechts door de man individueel beleefd. In Nederland zijn er 50 tot 70 duizend veganisten. De man vertelde in het sollicitatiegesprek dat hij veganist is. De partijen gingen tijdens het gesprek niet verder in op het veganisme. Hoewel de eigenaresse vond dat de man geschikt was voor de functie, besloot ze om hem toch niet te bemiddelen. De eigenaresse was van mening dat (potentiële) cliënten de in haar ogen extreme ideeën van de man over voeding niet zouden begrijpen. Door rechtstreeks te verwijzen naar zijn levensovertuiging als reden om hem niet te bemiddelen, discrimineerde de eigenaresse de man op grond van zijn levensovertuiging.

Oordeel

De eigenaresse van een eenmanszaak heeft jegens de man verboden onderscheid op grond van levensovertuiging gemaakt.


Oordeel

2016-57

 

 

Datum: 20 juni 2016

Dossiernummer: 2015-0354

 

 

Oordeel in de zaak van

 

[. . . .]

wonende te [. . . .], verzoeker

 

tegen

 

[. . . .], handelend onder de naam [. . . .]

gevestigd te Arnhem, verweerster

 

 

1 Verzoek

 

1.1 

Verzoeker vraagt het College voor de Rechten van de Mens (hierna: het College) om te beoordelen of verweerster jegens hem verboden onderscheid op grond van levensovertuiging heeft gemaakt door hem niet te bemiddelen als seniorenhulp.

 

 

2 Verloop van de procedure

 

2.1

 Het College heeft kennis genomen van de volgende stukken:

- verzoekschrift van 21 oktober 2015, ontvangen op 22 oktober;

- aanvullend verzoekschrift van 3 december 2015;

- verweerschrift van 7 december 2015;

- brief van verzoeker van 11 mei 2016.

 

2.2

 Het College heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2016. Partijen zijn verschenen. Verzoeker werd bijgestaan door T.M.J. Heurkens, klachtbehandelaar Art.1 Gelderland-Midden. Verweerster werd vertegenwoordigd door [. . . .], eigenaar, en vergezeld door [. . . .], juridisch adviseur.

 

 

3 Feiten

 

3.1

 Verzoeker is veganist. Hij heeft als zelfstandige zonder personeel (hierna: zzp’er) bij verweerster gesolliciteerd naar de functie van seniorenhulp.

 

3.2

 Verweerster is een eenmanszaak. Zij bemiddelt tussen zzp'ers en mensen met een hulpvraag (hierna: de cliënt).

 

3.3

 Op 5 september 2015 heeft er een sollicitatiegesprek plaatsgevonden tussen verzoeker en verweerster. Op 8 september 2015 heeft verweerster verzoeker per

e-mail bericht dat de keuze niet op hem is gevallen.

 

 

4 Bevoegdheid College

 

4.1

 Het College gaat allereerst in op de vraag of in het onderhavige geval verzoeker een beroep kan doen op de grond levensovertuiging als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB). Hiertoe overweegt het College als volgt.

 

4.2

 Voorwaarde voor het erkennen van een levensovertuiging is dat sprake moet zijn van een existentiële gemeenschappelijke overtuiging, dat wil zeggen een min of meer coherent stelsel van ideeën, waarbij het gaat om fundamentele opvattingen over het menselijk bestaan. Daarbij is het noodzakelijk dat deze opvattingen niet slechts individueel worden gehuldigd, maar dat sprake is van gemeenschappelijke opvattingen (zie onder meer: Commissie gelijke behandeling (CGB), thans het College, 15 november 2012, 2012-173, overweging 3.2, en CGB 6 april 2011, 2011-48, overweging 3.5). Verzoeker voert aan dat het veganisme een levensovertuiging is, zoals het humanisme, het boeddhisme en het atheïsme. In de levensvisie van veganisten worden barmhartigheid en compassie als belangrijke deugden gezien. Veganisten willen alle vormen van gebruik en wrede behandeling van dieren voor voedsel, kleding en andere doeleinden uitsluiten. Veganisten gebruiken geen dierlijke producten: zij eten geen vlees, zuivel, eieren of producten waar dierlijke producten in verwerkt zitten. Daarnaast gebruiken zij ook geen verzorgingsproducten, kleding of andere materialen waar dierlijke producten in zijn verwerkt, of die op dieren zijn getest. Verzoeker past deze gebruiken in zijn dagelijkse leven toe. Uit het voorgaande leidt het College af dat bij het veganisme sprake is van een existentiële gemeenschappelijke overtuiging en een min of meer coherent stelsel van ideeën. Deze ideeën worden niet slechts door verzoeker individueel beleefd, nu hij onweersproken heeft gesteld dat in Nederland 50 tot 70 duizend mensen veganist zijn. Daarnaast heeft de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens (ECRM) eerder in de zaak C.W. tegen het Verenigde Koninkrijk geoordeeld dat het veganisme valt binnen de reikwijdte van artikel 9 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (ECRM, 10 februari 1993, application No. 18187/91). Dat binnen het veganisme over bepaalde onderwerpen verschillend wordt gedacht, doet hieraan niet af. Dit brengt het College tot het oordeel dat veganisme onder het begrip levensovertuiging valt en dat verzoeker een beroep kan doen op de bescherming die deze wet biedt.

 

 

5 De bemiddeling

 

- Onderscheid op grond van levensovertuiging?

 

Standpunt verzoeker

5.1

 Verzoeker stelt dat verweerster jegens hem onderscheid op grond van levensovertuiging heeft gemaakt door hem niet te bemiddelen als seniorenhulp. Hiertoe voert hij aan dat verweerster hem per e-mail heeft laten weten dat veganisme iets bijzonders is en dat hij niet in aanmerking kwam voor de functie vanwege zijn extreme ideeën over voeding.

 

Standpunt verweerster

5.2

 Verweerster stelt dat het haar er niet om ging dat verzoeker veganist is, maar om zijn extreme opvattingen die hij als veganist over voeding heeft.

 

Beoordeling College

5.3

 In artikel 6 AWGB, in samenhang met artikel 1 AWGB, staat dat onderscheid op grond van levensovertuiging verboden is met betrekking tot de voorwaarden voor en de toegang tot het vrije beroep en de mogelijkheden tot uitoefening van en ontplooiing binnen het vrije beroep. Verweerster bemiddelt tussen seniorenhulpen en haar cliënten. Er komt tussen de seniorenhulp en verweerster geen arbeidsovereenkomst tot stand. Als de bemiddeling door verweerster ertoe leidt dat de cliënt een overeenkomst sluit met de seniorenhulp, dan zorgt verweerster voor de administratie. De cliënt betaalt de seniorenhulp zelf. Het College stelt op grond hiervan vast dat de seniorenhulp, dus ook verzoeker als hij door verweerster was bemiddeld, een vrij beroep uitoefent. Diens verzoek kan derhalve worden getoetst aan deze bepaling.

 

5.4

 In artikel 1 AWGB staat wat onder direct en indirect onderscheid wordt verstaan. Van direct onderscheid is sprake indien een persoon op een andere wijze wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld, op grond van levensovertuiging. Van indirect onderscheid is sprake indien een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen met een bepaalde levensovertuiging in vergelijking met andere personen bijzonder treft.

 

5.5

 Vast staat dat verweerster verzoeker in beginsel geschikt heeft bevonden voor de functie van seniorenhulp. Dat heeft zij ter zitting bevestigd. Ook heeft zij niet weersproken dat verzoeker in het sollicitatiegesprek enkel heeft opgemerkt dat hij veganist is en dat partijen niet verder zijn ingegaan op het veganisme. Omdat verweerster echter van mening was dat de ideeën van verzoeker over voeding niet aansloten bij haar cliëntenbestand heeft ze besloten om hem niet te bemiddelen als seniorenhulp. Zoals verweerster ter zitting heeft verklaard, bestond haar (potentiële) cliëntenbestand uit ouderen, die de in haar ogen extreme ideeën van verzoeker over voeding niet zouden begrijpen. Verweerster heeft bij haar beslissing om verzoeker niet te bemiddelen rechtstreeks verwezen naar zijn levensovertuiging. Hiermee heeft zij jegens verzoeker direct onderscheid op grond van levensovertuiging gemaakt. Direct onderscheid is verboden, tenzij op dat verbod een wettelijke uitzondering van toepassing is. Dit is gesteld noch gebleken. Het College komt dan ook tot het oordeel dat verweerster jegens verzoeker verboden onderscheid op grond van levensovertuiging heeft gemaakt door hem niet te bemiddelen als seniorenhulp.

 

 

6 Oordeel

 

[. . . .], handelend onder de naam [. . . ] heeft jegens [. . . ] verboden onderscheid op grond van levensovertuiging gemaakt.

 

Aldus gegeven te Utrecht op 20 juni 2016, door mr. D.C. Houtzager, voorzitter, drs. K.M. Buitenweg en mr. H.J. Vilters, leden van het College voor de Rechten van de Mens, in tegenwoordigheid van mr. N. Günes, secretaris.

 

 

mr. D.C. Houtzager 

namens deze, 

mr. C.A. Goudsmit 

collegelid 

 

 mr. N. Günes

namens deze,

mr. A.H. Pranger

secretaris

Samenvatting oordeel