Vereniging voor Protestants en Christelijk Primair Onderwijs “Vechtstreek en Venen” discrimineert een vrouw niet op grond van handicap of chronische ziekte door haar assistentiehond de toegang tot het schoolgebouw van haar zoon te ontzeggen.

Vereniging voor Protestants en Christelijk Primair Onderwijs “Vechtstreek en Venen” discrimineert een vrouw niet op grond van handicap of chronische ziekte door haar assistentiehond de toegang tot het schoolgebouw van haar zoon te ontzeggen.

Oordeelnummer 2019-42
Datum: 10-05-2019
Trefwoord: Onderwijs Handicap of chronische ziekte Wettelijke uitzondering Aanbieden van of verlenen van toegang tot goederen en diensten Doeltreffende aanpassing Handicap Primair onderwijs Chronische ziekte
Discriminatiegrond: Handicap of chronische ziekte
Terrein: Goederen en diensten - Onderwijs
Situatie

Een vrouw heeft een zesjarige zoon die staat ingeschreven bij het Dalton Basisschool Podium. Het bevoegd gezag van de school is de Vereniging voor Protestants en Christelijk Primair Onderwijs “Vechtstreek en Venen” (hierna: de VPCO). De vrouw heeft een posttraumatisch stress syndroom (PTSS). Zij heeft een assistentiehond die getraind is om signalen van stress te herkennen en haar tot rust te brengen in noodsituaties.

In het schooljaar 2017/2018 bracht de vrouw haar zoon naar zijn klaslokaal met haar assistentiehond. In juni 2018 laat de school weten dat de assistentiehond het schoolgebouw niet meer mag betreden, omdat een leerling is ingeschreven die allergisch is voor honden.

Volgens de vrouw is er sprake van discriminatie op grond van handicap of chronische ziekte. Zij is vanwege haar PTSS namelijk afhankelijk van haar assistentiehond en kan als gevolg van de ontzegging het schoolgebouw niet meer in.

Beoordeling

Het is verboden om onderscheid te maken op grond van chronische ziekte bij het aanbieden van of verlenen van toegang tot goederen of diensten. Het verbod van onderscheid houdt ook in dat doeltreffende aanpassingen moeten worden verricht, tenzij deze onevenredig belastend zijn. Onder doeltreffende aanpassingen valt het toelaten van assistentiehonden.

Met ingang van het schooljaar 2018/2019 mag de vrouw niet langer het schoolgebouw in met haar assistentiehond. De school heeft verschillende oplossingen voorgesteld, maar deze houden allemaal in dat haar hond buiten blijft. Het College is hierom van oordeel dat deze oplossingen niet zijn aan te merken als doeltreffende aanpassingen. Het besluit van de VPCO om de assistentiehond de toegang tot het schoolgebouw te ontzeggen, is daarom in strijd is met de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (artikel 2 WGBH/CZ).

Het verbod om onderscheid te maken geldt niet als er sprake is van een wettelijke uitzondering. De VPCO stelt dat zij een beroep kan doen op de gezondheidsexceptie. Deze houdt in dat het onderscheid noodzakelijk is ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van in dit geval het kind met een hondenallergie. De VPCO verwijst naar een verklaring van de ouders waarin staat dat blootstelling aan ondenallergenen migraine, benauwdheid, hoestbuien en koorts veroorzaakt bij het kind. Deze symptomen kunnen twee weken aanhouden en treden ook op als het kind in een ruimte komt waar een hond aanwezig is geweest. De vrouw heeft een aantal alternatieven naar voren gebracht die het gevaar voor de gezondheid van het kind weg zouden nemen. Deze zijn besproken met de ouders van het kind met de allergie, maar nemen volgens hen het gezondheidsrisico onvoldoende weg.

Het College is van oordeel dat de VPCO op basis van de medische informatie die er op dat moment lag terecht het belang van het kind om zonder gezondheidsrisico’s naar school te kunnen gaan, zwaarder heeft laten wegen dan het belang van de vrouw om het schoolgebouw te kunnen betreden. Dit betekent dat het beroep van de VPCO op de gezondheidsexceptie slaagt, waardoor het College oordeelt dat de VPCO geen verboden onderscheid heeft gemaakt.

Oordeel

Vereniging voor Protestants en Christelijk Primair Onderwijs “Vechtstreek en Venen” heeft jegens de vrouw geen verboden onderscheid gemaakt op grond van handicap of chronische ziekte.


Oordeel
2019-42


Datum: 10 mei 2019
Dossiernummer: 2018-0353


Oordeel in de zaak van

[. . . .]

wonende te [. . . .], verzoekster

tegen

Vereniging voor Protestants en Christelijk Primair Onderwijs “Vechtstreek
en Venen”

gevestigd te Breukelen, verweerster


1 Verzoek

Verzoekster vraagt het College om te beoordelen of verweerster jegens haar verboden onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte maakt door niet langer toe te staan dat zij met haar assistentiehond het schoolgebouw van haar zoon betreedt.


2 Verloop van de procedure

2.1 Het College heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • verzoekschrift van 21 augustus 2018, ontvangen op dezelfde dag;
  • e-mails van verzoekster van 3 en 4 september 2018;
  • e-mails van verzoekster van 12 en 15 oktober 2018;
  • e-mail van verweerster van 5 november 2018;
  • verweerschrift van 21 november 2018.

2.2 Het College heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2019. Partijen zijn verschenen. Verzoekster werd bijgestaan door [. . . .], voorzitter van de Stichting Gebruikers Assistentiehonden. Zij werd vergezeld door [. . . .], persoonlijk begeleider bij Kwintes, en [. . . .], haar ex-partner en co-ouder van hun zoon. Verweerster werd vertegenwoordigd door [. . . .], directeur van de vereniging voor Protestants Christelijk Primair Onderwijs, die werd bijgestaan door mr. P.J.M. Dijkmans, jurist bij Verus.

2.3 Na de zitting heeft het College in overleg met partijen besloten om de zaak aan te houden tot en met 15 maart 2019 om partijen de gelegenheid te geven alsnog gezamenlijk tot een oplossing te komen. Dat is niet gelukt. Verzoekster heeft het College op 14 maart 2019 verzocht om een oordeel te geven. Het College heeft kennisgenomen van brieven van verweerster van 8 en 13 maart 2019 en brieven van verzoekster van 11 en 14 maart 2019. Het College heeft het onderzoek gesloten op 18 maart 2018.


3 Feiten

Verweerster is het bevoegd gezag van Dalton Basisschool Podium, waar de zoon van verzoekster naar school gaat. Verzoekster heeft een posttraumatisch stress syndroom (PTSS). Zij heeft een assistentiehond die getraind is om signalen van stress te herkennen en verzoekster tot rust te brengen in acute noodsituaties die als gevolg van haar aandoening op kunnen treden. In het schooljaar 2017/2018 brengt verzoekster haar zoon naar zijn klaslokaal met haar assistentiehond. De zoon is ten tijde van de zitting zes jaar. Hij is in behandeling voor psychische klachten. Op 28 juni 2018 deelt verweerster verzoekster schriftelijk mee dat de assistentiehond het schoolgebouw niet meer mag betreden, omdat een nieuwe leerling is ingeschreven die allergisch is voor honden. Op 9 juli 2018 vindt een gesprek plaats tussen verzoekster, haar ex-partner, de moeder van het kind met allergie en de directeur van verweerster. Verweerster beslist op 13 juli 2018 definitief dat de assistentiehond van verzoekster vanaf het schooljaar 2018/2019 het schoolgebouw niet meer mag betreden.


4 Standpunt verzoekster

Verzoekster vraagt het College om te beoordelen of verweerster jegens haar verboden onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte maakt door niet langer toe te staan dat zij met haar assistentiehond het schoolgebouw van haar zoon betreedt. Zij is vanwege haar PTSS afhankelijk van haar assistentiehond en kan als gevolg van deze ontzegging het schoolgebouw niet meer in en kan haar ouderlijke taken niet meer uitoefenen. Het is voor haar en haar zoon van groot belang dat zij hem tot in de klas kan begeleiden en aanwezig kan zijn bij activiteiten in de school.


5 Standpunt verweerster

Verweerster betwist dat zij onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte maakt. Een van de nieuwe leerlingen heeft een ernstige allergie voor honden. Zij kan derhalve niet langer toestaan dat de assistentiehond in de school komt. Voorheen was dat geen enkel probleem. Hoewel het van belang is dat alle ouders betrokken zijn, weegt het belang van haar leerlingen om onderwijs te volgen, zwaarder dan dat van de ouders. Wel heeft verweerster nog voorstellen gedaan om tegemoet te komen aan de belangen van verzoekster. Zij heeft deze voorstellen echter afgewezen.


6 Beoordeling

Verboden onderscheid?
6.1 Verzoekster heeft PTSS. Het College heeft eerder geoordeeld dat dit een chronische ziekte is in de zin van de WGBH/CZ, zodat verzoekster een beroep kan doen op het bepaalde in deze wet.

6.2 Het is verboden onderscheid op grond chronische ziekte te maken bij het aanbieden van of verlenen van toegang tot goederen of diensten, indien dit geschiedt door instellingen die werkzaam zijn op het gebied van onderwijs (artikel 5b, eerste lid, aanhef en onderdeel c, Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ), in samenhang met artikel 1 van deze wet). Het verbod van onderscheid houdt mede in dat degene tot wie dit verbod zich richt, gehouden is naar gelang de behoefte doeltreffende aanpassingen te verrichten, tenzij deze voor hem een onevenredige belasting vormen (artikel 2, eerste lid, WGBH/CZ). Onder een doeltreffende aanpassing moet in ieder geval worden verstaan het toelaten van assistentiehonden (artikel 2, tweede lid, WGBH/CZ).

6.3 Vast staat dat verweerster op 13 juli 2018 verzoekster de toegang tot het schoolgebouw met haar assistentiehond heeft geweigerd met ingang van het schooljaar 2018/2019. Verweerster voert aan dat zij alternatieven heeft aangeboden, maar verzoekster is daarmee niet akkoord gegaan. Zo heeft verweerster voorgesteld dat de assistentiehond buiten wacht. Verzoekster kan zonder haar assistentiehond een kwartier eerder binnenkomen om haar zoon in de klas te brengen. Op dat tijdstip is het nog niet druk in het gebouw. Een andere oplossing die zij heeft voorgesteld is dat verzoekster binnenkomt via een schuifdeur welke direct toegang geeft tot het klaslokaal van haar zoon. De hond kan dan buiten aan de lijn wachten zodat deze nog wel in de buurt is van verzoekster, op maximaal twee meter afstand. Verzoekster heeft deze voorstellen afgewezen omdat haar assistentiehond in al deze voorstellen buiten moet blijven, terwijl haar hond altijd dichtbij en in direct contact met haar moet zijn. Nu verzoekster deze voorstellen als onvoldoende heeft afgewezen om tegemoet te komen aan haar chronische ziekte en de voorstellen erop neerkomen dat haar assistentiehond buiten moet blijven, vormen de voorstellen van verweerster geen doeltreffende aanpassingen. De voorstellen van verweerster zijn daarmee geen doeltreffende aanpassingen.

6.4 Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat het besluit van verweerster om de assistentiehond de toegang tot het schoolgebouw te ontzeggen, in strijd is met artikel 2 WGBH/CZ. Dit is alleen anders als verweerster een beroep op de gezondheidsexceptie toekomt.

Gezondheidsexceptie van toepassing?
6.5 Verweerster heeft aangevoerd dat de ontzegging noodzakelijk is ter bescherming van de gezondheid van het kind met een allergie tegen honden, dat sinds het schooljaar 2018/2019 bij de zoon van verzoekster in de klas zit. Het College begrijpt verweerster zo, dat zij met haar standpunt een beroep doet op de gezondheidsexceptie die is neergelegd in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel a, WGBH/CZ. Daarin staat dat het verbod van onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte niet geldt indien dit onderscheid noodzakelijk is ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid. Een beroep op deze uitzondering stelt hoge eisen aan de motivering dat er een reëel gevaar is voor de veiligheid en gezondheid van degene die de handicap of chronische ziekte heeft of voor de personen in zijn onmiddellijke omgeving (Kamerstukken II 2001/02, 28 169, nr. 3, p. 31).

6.6 Verzoekster voert aan dat het zelden voorkomt dat een allergische reactie optreedt zonder dat er fysiek contact met de hond is geweest. Hiertoe verwijst zij naar een rapport van de Raad voor Dieraangelegenheden. Het College overweegt dat uit het rapport waarnaar verzoekster verwijst, niet de conclusie kan worden getrokken dat dit ook geldt voor de nieuwe leerling met een hondenallergie. Daar staat tegenover dat de ouders een verklaring van de huisarts over de allergie van hun zoon hebben overgelegd. Verweerster verwijst verder naar een verklaring van de ouders van het kind met de allergie. Hierin staat dat blootstelling aan hondenallergenen migraine, benauwdheid, hoestbuien en koorts veroorzaken bij het kind. Deze symptomen kunnen wel twee weken aanhouden en treden ook op als het kind in een ruimte komt waar een hond aanwezig is geweest. Het College is van oordeel dat verweerster op basis van de verklaring van de huisarts en die van de ouders ervan uit mocht gaan dat er sprake is van reëel gevaar voor de gezondheid van dit kind. Dat het kind niet door een allergoloog is gezien, zoals verzoekster voorstelt, doet aan deze conclusie niet af. Nu er een medische verklaring ligt, is het niet aan verweerster om van de ouders van het kind met de allergie te verlangen hun kind aan nader medisch onderzoek te onderwerpen.

6.7 Indien sprake is van een gevaar voor de veiligheid of gezondheid, ligt het op de weg van verweerster om te onderzoeken of het gezondheidsgevaar kan worden weggenomen door het verrichten van een of meer doeltreffende aanpassingen die niet onevenredig belastend voor haar zijn. Verweerster heeft onderzoek ingesteld naar de mogelijkheid van extra schoonmaak. Dit heeft niet tot een aanvaardbare oplossing geleid om het gezondheidsrisico weg te nemen. Voorts heeft verweerster met verzoekster gesproken over mogelijke oplossingen. Verzoekster heeft hiertoe een aantal aanpassingen voorgesteld. Zo heeft zij voorgesteld om de vacht van haar hond vaker te behandelen en om hem een truitje aan te doen, om het vrijkomen van allergenen te beperken. Voorts heeft zij aangeboden om haar zoon een kwartier eerder naar de klas te brengen, zodat de hond en het kind met de allergie zich niet gelijktijdig in dezelfde ruimte bevinden. Ten slotte heeft zij als oplossing aangedragen om met haar kind in een ander lokaal plaats te nemen om samen een boekje te lezen voor de aanvang van de les. Verweerster heeft aangevoerd voor deze oplossingen open te staan. De ouders van het kind met de allergie hebben echter aangegeven dat uit eerdere ervaringen is gebleken dat de allergie dermate ernstig is, dat hun kind ook een allergische reactie zal krijgen als de hond eerder in het schoolgebouw aanwezig is (geweest). De door verzoekster aangedragen oplossingen nemen daarom het gevaar voor de gezondheid van het kind met de allergie niet weg.

6.8 Gelet op het voorgaande is het College van oordeel dat verweersters beroep op de gezondheidsexceptie slaagt. Het belang van verweerster bij het waarborgen van de gezondheid en veiligheid van het kind met de allergie moet worden afgewogen tegen het belang van verzoekster om het schoolgebouw met haar assistentiehond te kunnen betreden en te kunnen participeren in het schoolgaande leven van haar zoon. Verweerster heeft haar besluit genomen op basis van de medische informatie die zij tot haar beschikking had. Zij heeft alternatieven onderzocht en heeft met name ook de door verzoekster aangedragen aanpassingen om het gevaar weg te nemen besproken met de ouders van het kind met de allergie. Deze voorstellen bleken echter onvoldoende om het gezondheidsrisico voor het kind weg te nemen. Het College begrijpt dat het voor verzoekster, alsmede voor haar zoon, van groot belang is dat zij met haar assistentiehond het schoolgebouw kan betreden. Dit is ook in lijn met het uitgangspunt in de WGBH/CZ. Niettemin is het College van oordeel dat verweerster terecht het belang van het kind om zonder gezondheidsrisico’s naar school te kunnen gaan zwaarder heeft laten wegen dan het belang van verzoekster, op basis van de medische informatie die er ligt en de stand van haar onderzoek naar alternatieve mogelijkheden.

6.9 Gelet op het voorgaande is het College van oordeel dat het beroep van verweerster op de gezondheidsexceptie van artikel 3, eerste lid, aanhef, onderdeel a, WGBH/CZ slaagt. Het College oordeelt dan ook dat verweerster geen verboden onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte jegens verzoekster heeft gemaakt door niet langer toe te staan dat zij met haar assistentiehond het schoolgebouw van haar zoon betreedt.


7 Oordeel

Vereniging voor Protestants en Christelijk Primair Onderwijs “Vechtstreek en Venen” heeft jegens [. . . .] geen verboden onderscheid gemaakt op grond van handicap of chronische ziekte.


8 Aanbeveling

Voorts doet het College de aanbeveling aan verweerster om in overleg met verzoekster te zoeken naar mogelijkheden om haar te betrekken bij en deelgenoot te laten zijn van schoolactiviteiten waarbij zij niet persoonlijk aanwezig kan zijn, omdat zij niet met haar assistentiehond het schoolgebouw in mag. Een van de te onderzoeken opties zou bijvoorbeeld kunnen zijn om van schoolactiviteiten een filmopname te maken voor verzoekster.

Aldus gegeven te Utrecht op 10 mei 2019 door mr. dr. C.M. van Eck voorzitter, mr. C.G. ter Veer en mr. dr. H.J.T.M. Swaanenburg-van Roosmalen, leden van het College voor de Rechten van de Mens, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Rovere Flores, secretaris.




mr. dr. C.M. van Eck
namens deze,
mr. dr. J.P. Loof
collegelid

mr. G.E. Rovere Flores

Samenvatting oordeel