Bunq B.V. discrimineert op grond van godsdienst door religieuze organisaties niet de mogelijkheid te geven om een zakelijke rekening te openen.

Bunq B.V. discrimineert op grond van godsdienst door religieuze organisaties niet de mogelijkheid te geven om een zakelijke rekening te openen.

Oordeelnummer 2020-48
Datum: 22-06-2020
Trefwoord: Aanbieden van of verlenen van toegang tot goederen en diensten Aanbieden goederen en diensten Godsdienst Vereenvoudigde procedure
Discriminatiegrond: Godsdienst
Terrein: Goederen en diensten - Overige
Situatie

Een man wilde een zakelijke rekening openen bij Bunq voor de vennootschap onder firma (vof) waar hij vennoot van is. De activiteiten van de vof zijn op grond van de gegevens uit de Kamer van Koophandel: “Studiebegeleiding, vorming en onderwijs. Islamitische kennis overbrengen naar elk individu in Nederland”. Bunq heeft de zakelijke rekening geweigerd, omdat zij geen zakelijke bankrekeningen verstrekt aan religieuze organisaties.


Beoordeling

Een bank mag bij het aanbieden van diensten, zoals een zakelijke rekening, geen onderscheid op grond van godsdienst maken. Bunq maakt met haar acceptatiebeleid direct onderscheid op grond van godsdienst tussen organisaties zonder religieus karakter en organisaties met religieus karakter.

Direct onderscheid op grond van godsdienst is verboden, tenzij er een wettelijke uitzondering bestaat. Bunq heeft aangevoerd dat de uitsluiting van religieuze organisaties van een zakelijke rekening te maken heeft met wetgeving om witwassen en financieren van terrorisme te voorkomen. Het College begrijpt het belang van het voorkomen van witwassen en financieren van terrorisme, maar de wetgeving die Bunq noemt verplicht niet tot het zonder nader onderzoek uitsluiten van individuen of organisaties van een zakelijke rekening, enkel op grond van het feit dat zij een godsdienst aanhangen of vertegenwoordigen. Er is geen wettelijke uitzondering en het door Bunq gemaakte directe onderscheid op grond van godsdienst is dan ook verboden.

Oordeel

Bunq B.V. heeft jegens de man verboden onderscheid op grond van godsdienst gemaakt.


Oordeel
2020-48


Datum: 22 juni 2020
Dossiernummer: 2019-0582

Oordeel in de zaak van

[. . . .]

wonende te [. . . .], verzoeker

tegen

Bunq B.V.

gevestigd te Amsterdam, verweerster

1 Verzoek

Verzoeker vraagt het College om te beoordelen of verweerster jegens hem verboden onderscheid op grond van godsdienst heeft gemaakt door [. . . .], een vennootschap onder firma waarvan hij een van de vennoten is, een zakelijke rekening te weigeren.


2 Verloop van de procedure

2.1 Het College heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • verzoekschrift van 12 december 2019, ontvangen op dezelfde datum;
  • e-mail van verzoeker van 7 februari 2020;
  • verweerschrift van 2 april 2020.

2.2 Het College heeft naar aanleiding van het verweerschrift, dat namens verweerster is ingediend door [. . . .] van Bunq Legal Team, besloten de zaak op grond van artikel 30 Besluit werkwijze onderzoek gelijke behandeling zonder zitting af te doen, omdat op basis van de schriftelijke stukken het vermoeden bestond dat kennelijk onderscheid is gemaakt. Het College heeft partijen van dit besluit in kennis gesteld bij brief van 24 april 2020. Het College heeft verweerster tot 11 mei 2020 in de gelegenheid gesteld desgewenst aanvullingen op het eerdere verweerschrift in te dienen. Verweerster heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Het College heeft het onderzoek op 11 mei 2020 gesloten.


3 Feiten

3.1 Verzoeker is een vennoot in een vennootschap onder firma (vof) genaamd [. . . .] (hierna: de vof). In het uittreksel van de Kamer van Koophandel staan de activiteiten van de vof omschreven als: “Studiebegeleiding, vorming en onderwijs Islamitische kennis overbrengen naar elk individu in Nederland”.

3.2 Verzoeker heeft begin april 2019 namens de vof een aanvraag ingediend bij verweerster voor het openen van een zakelijke bankrekening. Op 13 april 2019 heeft verweerster de aanvraag afgekeurd. De reden die verweerster geeft voor het afkeuren van de aanvraag is dat de vof volgens verweerster een religieuze organisatie is. Op basis van het acceptatiebeleid van verweerster worden geen zakelijke bankrekeningen verstrekt aan religieuze organisaties.

4 Standpunt verzoeker

Verzoeker is van mening dat er verboden onderscheid op grond van godsdienst is gemaakt door de vof een zakelijke rekening te weigeren.


5 Standpunt verweerster

De reden dat religieuze organisaties niet als klant worden geaccepteerd heeft te maken met een breed scala aan wet- en regelgeving waaraan verweerster moet voldoen, waaronder de Wet op financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Er zijn factoren die voor banken een integriteitsrisico inhouden, zoals bijvoorbeeld kenmerken van klanten, waaronder de door hen aangeboden producten en diensten, voorgenomen transacties en geografie. Banken moeten de risicofactoren beoordelen en passende risico beperkende maatregelen nemen. Verweerster accepteert in verband hiermee geen “religieuze, politieke en andere ideologische organisaties”, aangezien dit een buitensporig risico met zich meebrengt. Het beleid maakt geen onderscheid ten opzichte van personen met een bepaalde godsdienst in vergelijking met andere personen, omdat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende religies, overtuigingen of meningen.
Religieuze organisaties vallen, ongeacht de religie die ze vertegenwoordigen, buiten het klantacceptatiebeleid van verweerster. Er is daarom geen sprake van direct of indirect onderscheid op grond van godsdienst.


6 Beoordeling

Ontvankelijkheid
6.1 Op grond van artikel 10, tweede lid, onderdeel a, Wet College voor de Rechten van de Mens (WCRM) kan degene die meent dat in zijn nadeel een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in de gelijkbehandelingswetgeving een verzoek om een oordeel kan indienen.

6.2 Artikel 10, tweede lid, WCRM, doelt op natuurlijke personen en in beginsel niet op rechtspersonen (zie Kamerstukken II 1991/92, 22014, nr. 5, p. 87/88; vergelijk Commissie Gelijke Behandeling, thans College, 25 november 1996, 1996-110, overweging 4.4 en Commissie Gelijke Behandeling, thans College, 25 maart 1998, 1998-31, overweging 4.4). Verzoeker is vennoot in een vof. Een vof is een overeenkomst tussen vennoten en heeft geen rechtspersoonlijkheid. De vennoten zijn hoofdelijk aansprakelijk. Onderscheid makend handelen jegens de vof raakt verzoeker dan ook persoonlijk. Verzoeker is daarom ontvankelijk in zijn verzoek.

Verboden onderscheid?
6.3 Een bedrijf mag bij het aanbieden van of verlenen van toegang tot goederen en diensten geen onderscheid op grond van godsdienst maken (artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB), in samenhang met artikel 1 van deze wet). Verweerster is een bankinstelling die in de uitoefening van een bedrijf diensten aanbiedt. Het handelen van verweerster valt dan ook onder het bereik van artikel 7 AWGB.

6.4 Het College stelt vast dat verweerster alle religieuze organisaties uitsluit van de mogelijkheid om een zakelijke rekening te openen. Daarmee wordt direct onderscheid gemaakt tussen organisaties met een religieus karakter en organisaties zonder een religieus karakter. Dat de uitsluiting voor alle religieuze organisaties geldt en niet enkel voor bepaalde specifieke godsdiensten doet daaraan niet af.

6.5 Het maken van direct onderscheid is verboden, tenzij daarvoor een uitzondering in de wet is opgenomen. Verweerster heeft aangevoerd dat de reden van de uitsluiting van religieuze organisaties van een zakelijke rekening gelegen is in wetgeving ten aanzien van het voorkomen van witwassen en financieren van terrorisme. Het College erkent weliswaar het belang van het voorkomen van witwassen en financieren van terrorisme, maar de door verweerster genoemde wetgeving verplicht noch rechtvaardigt het zonder nader onderzoek uitsluiten van individuen of organisaties van een zakelijke rekening, enkel op grond van het feit dat zij een godsdienst aanhangen of vertegenwoordigen. Verweerster heeft naast het voorgaande geen beroep gedaan op een in de gelijkebehalingswetgeving genoemde wettelijke uitzondering en het College is ook niet gebleken dat een wettelijke uitzondering van toepassing is in het onderhavige geval. Het door verweerster gemaakte directe onderscheid op grond van godsdienst is dan ook verboden.


7 Oordeel

Bunq B.V. heeft jegens [. . . .] verboden onderscheid op grond van godsdienst gemaakt.


Aldus gegeven te Utrecht op 22 juni 2020 door prof. dr. B. Böhler, voorzitter,
in tegenwoordigheid van mr. A.H. Pranger, secretaris.



prof. dr. B. Böhler mr. A.H. Pranger
namens deze,
mr. dr. J.P. Loof
collegelid

mr. A.H. Pranger

Samenvatting oordeel