Het Irène Curie Fellowship-programma van TU Eindhoven voldoet niet aan de eisen van voorkeursbeleid: verboden onderscheid op grond van geslacht bij de werving en selectie.

Het Irène Curie Fellowship-programma van TU Eindhoven voldoet niet aan de eisen van voorkeursbeleid: verboden onderscheid op grond van geslacht bij de werving en selectie.

Oordeelnummer 2020-53
Datum: 02-07-2020
Trefwoord: Selectie Voorkeursbeleid Wettelijke uitzondering Sollicitatie Openbare dienst Werving & selectie Werving Advertentie Personeelsadvertentie Ontvankelijkheid Aanbieden betrekking Voorkeursbeleid: vrouwen Geslacht Behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking
Discriminatiegrond: Geslacht
Terrein: Arbeid - Werving en Selectie
Situatie

TU/Eindhoven is een Nederlandse technische universiteit met negen faculteiten. De universiteit kampt met een ondervertegenwoordiging van vrouwelijke wetenschappers.
Om hun aandeel te verhogen voert TU/E het Irène Curie Fellowship-programma (ICF-programma) in. Daarmee stelt TU/E alle wetenschappelijke vacatures, voor een bepaalde periode, uitsluitend open voor vrouwelijke kandidaten. Het programma duurt in totaal vijf jaar en heeft betrekking op naar schatting 150 vacatures.

Stichting Radar, die ruim vijftig klachten/meldingen over het ICF-programma heeft ontvangen, vraagt het College om een oordeel. TU/E stelt dat ICF-programma een voorkeursmaatregel is conform de eisen van de wetgeving gelijke behandeling.

Beoordeling

Op basis van het ICF-programma stelt TU/E alle wetenschappelijke vacatures in beginsel alleen open voor vrouwelijke kandidaten. Daarmee is sprake van direct onderscheid op grond van geslacht bij de werving en selectie. Dat is verboden, tenzij er een wettelijke uitzondering van toepassing is. Zo’n uitzondering is er voor het voeren van een voorkeursbeleid. De vraag is of TU/E hierop een beroep kan doen. Een voorkeursbeleid moet aan strikte eisen voldoen.

TU/E streeft ernaar om met het ICF-programma -juist nu, met 150 nieuw in te vullen posities in de komende vijf jaar- de hardnekkige en structurele achterstand van vrouwelijke wetenschappers in te lopen. Dat is een zwaarwegend en legitiem doel om een voorkeursbeleid te mogen voeren. Het College acht het ICF-programma echter een te zwaar middel om dit doel te bereiken. Het voeren van een voorkeursbeleid betekent het maken van een uitzondering op het gelijkheidsbeginsel. Dat vraagt om een zorgvuldige afweging van alle belangen, waaronder die van de mannelijke wetenschappers die door de maatregel worden getroffen. Het vraagt ook om een nauwgezette formulering en toepassing van de onderscheidmakende maatregelen. Dit alles is onvoldoende gebleken. Het ICF-programma wordt functie- en universiteitsbreed toegepast: de uitsluiting ziet op alle wetenschappelijke functies van alle negen de faculteiten van de universiteit. Dit brengt voor mannelijke kandidaten een zo vergaande uitsluiting mee dat hun kans op het verkrijgen van een wetenschappelijke positie bij de universiteit voor een substantiële periode (van maximaal vijf jaar) nagenoeg verwaarloosbaar is. Daarbij komt dat niet alle negen de faculteiten met dezelfde achterstand kampen en er ook verschillen zitten tussen de achterstand van hoogleraar, UHD en UD. Bovendien toont TU/E niet aan dat het doel niet ook met minder verstrekkende maatregelen kan worden bereikt. Het succes van het ICF -programma zit met name in het dwingende karakter van de maatregelen. Eerder was het alleen ‘elkaar erop aanspreken’ en nu ‘moet men wel’, aldus de universiteit.

Alle eerder getroffen maatregelen van TU/E die weliswaar niet het gewenste resultaat brachten, ontbeerden juist dit dwingende karakter. Omdat het ICF-programma niet aan alle eisen voldoet van een voorkeursbeleid komt TU/E geen beroep toe op deze wettelijke uitzondering. Zij maakt daarom verboden onderscheid op grond van geslacht bij de werving en selectie van wetenschappelijk personeel. Het College geeft de universiteit een handreiking voor toekomstig beleid.

Oordeel

Technische Universiteit Eindhoven maakt verboden onderscheid op grond van geslacht.


Oordeel
2020-53


Datum: 2 juli 2020
Dossiernummer: 2019-0370


Oordeel in de zaak van

Stichting Radar

gevestigd te Rotterdam, verzoekster

tegen

Technische Universiteit Eindhoven

gevestigd te Eindhoven, verweerster


1 Verzoek

Verzoekster vraagt het College om te beoordelen of verweerster verboden onderscheid maakt op grond van geslacht door op basis van het Irène Curie Fellowship-programma voor de vacatures hoogleraar, universitair hoofddocent en universitair docent, gedurende de eerste
zes maanden van openstelling, uitsluitend vrouwen te werven en te selecteren.


2 Verloop van de procedure

2.1 Het College heeft kennis genomen van de volgende stukken:

  • verzoekschrift van 22 juli 2019, ontvangen op 23 juli 2019;
  • verweerschrift van 16 september 2019.

2.2 Het College heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2019. Partijen zijn verschenen. Verzoekster werd vertegenwoordigd door I. Emekli, klachtbehandelaar, die werd vergezeld door [. . . .], teamleider klachtbehandeling. Verweerster werd vertegenwoordigd door [. . . .], rector magnificus, die werd vergezeld door [. . . .], chief diversity officer, [. . . .], BHRM, beleidsadviseur HR, mr. A.C.B.W. Doup, juridisch adviseur bij Vijverberg Advocaten & adviseurs. Als extern deskundige/informant was namens verweerster aanwezig, [. . . .], MD, PhD, voorzitter van het Landelijk Netwerk van Vrouwelijke Hoogleraren. Het College heeft het onderzoek na afloop van de zitting niet gesloten en aangekondigd nader onderzoek te verrichten ten aanzien van het schriftelijke en mondelinge verweer.

2.3 Bij brief van 28 november 2019 heeft het College verweerster gevraagd om aanvullende schriftelijke inlichtingen te verstrekken, waarna de volgende stukken zijn gewisseld:

  • brief van 27 januari 2020 van verweerster;
  • e-mail van 1 mei 2020 van verweerster.

2.4 Het College heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 8 mei 2020. Partijen zijn verschenen. Verzoekster werd vertegenwoordigd door I. Emekli, klachtbehandelaar, die werd vergezeld door [. . . .], teamleider klachtbehandeling. Verweerster werd vertegenwoordigd door [. . . .], rector magnificus, die werd vergezeld door [. . . .], chief diversity officer, en [. . . .], director human resources & management. Het College heeft het onderzoek na de zitting gesloten.

3 Feiten

3.1 Verzoekster is een stichting met als statutair doel: “het voorkomen, bestrijden, onderzoeken, signaleren en in de openbaarheid brengen van gevallen en patronen van discriminatie (…)”. Zij tracht het doel onder meer te realiseren door: klachtbehandeling, onderzoek, overleg en toepassing van juridische instrumenten (artikel 2 Statuten).

3.2 Verweerster is een Nederlandse technische universiteit met negen faculteiten: Biomedische technologie, Bouwkunde, Electrical Engineering, Industrial design, Industrial Engineering & Innovation sciences, Scheikundige technologie, Technische natuurkunde, Werktuigbouwkunde en Wiskunde & Informatica.

3.3 Het percentage vrouwelijk wetenschappelijk personeel dat in 2018 bij verweerster werkzaam was, is: hoogleraar 13,9 %, universitair hoofddocent (UHD) 12,6% en universitair docent (UD) 24.3% (cijfers uit brief van verweerster aan het College van 27 januari 2020, p.5).

3.4 Verweerster heeft zich als doel gesteld om het percentage vrouwelijke wetenschappers in 2020 te hebben verhoogd naar tenminste 20% vrouwelijke hoogleraren, 25% vrouwelijke UHD en 35% vrouwelijke UD. Het streven is dat de komende jaren minimaal 35% van de nieuw aan te stellen hoogleraren en UHD, en 50% van de nieuw aan te stellen UD vrouw is. Hiervoor heeft verweerster op 1 juli 2019 het Irène Curie Fellowship-programma ingevoerd.

Irène Curie Fellowship-programma
3.5 Het Irène Curie Fellowship-programma houdt in dat alle vacatures voor hoogleraar, UHD en UD voor een periode van zes maanden uitsluitend voor vrouwelijke kandidaten worden opengesteld. Als binnen de periode van zes maanden geen gesprek heeft plaatsgevonden tussen een vrouwelijke kandidaat en de benoemingsadviescommissie van verweerster, wordt de vacature uit het programma gehaald en wordt de vacature opengesteld voor zowel vrouwen als mannen.

3.6 Het Irène Curie Fellowship-programma heeft een looptijd van vijf jaar (1 juli 2019 tot 1 juli 2024). De eerste anderhalf jaar - 1 juli 2019 tot 1 februari 2021- geldt het programma voor alle (100%) nieuwe wetenschappelijke vacatures. Het percentage van 100 kan naar beneden worden bijgesteld op basis van behaalde resultaten die worden vastgesteld bij vaste evaluatiemomenten. De eerste evaluatie van het Irène Curie Fellowship-programma stond begin 2021 gepland. Deze evaluatie heeft verweerster vervroegd gehouden eind 2019/begin 2020. De resultaten hiervan zijn nog niet openbaar gemaakt. Zij spelen daardoor geen rol in de onderhavige beoordeling.

3.7 De vrouwelijke wetenschappers die via het programma worden benoemd, maken deel uit van het Irène Curie Fellowship-programma voor een periode van vijf jaar vanaf de benoeming. Op basis van dit programma hebben zij gedurende deze periode recht op een ‘opstartpakket’, onder meer bestaande uit een onderzoeksbudget en een mentorprogramma. Het onderzoeksbudget dat via de faculteit of op grond van centrale financiering wordt aangeboden, wordt voor Irène Curie-Fellows door het College van Bestuur met € 100.000,-- verhoogd.

3.8 In het Irène Curie Fellowship-programma zijn twee uitzonderingen opgenomen op basis waarvan een man als hoogleraar, UHD of UD kan worden aangesteld. Dat is indien zich een ‘uitzonderlijk gekwalificeerde’ – oftewel uitmuntende - mannelijke kandidaat aandient. De tweede uitzondering geldt voor een talentvolle mannelijke levenspartner van een op basis van het Irène Curie Fellowship-programma geworven vrouwelijke kandidaat. Het maximum aantal vacatures dat op deze wijze kan worden vervuld is gesteld
op 10% van alle vacatures.


4 Standpunt verzoekster

Verzoekster heeft ruim vijftig klachten of meldingen ontvangen over het Irène Curie Fellowship-programma. Een deel van deze melders/klagers was bij verweerster werkzaam. Een deel van de melders/klagers bleef anoniem. Alle klachten en meldingen bij elkaar opgeteld brachten verzoekster tot de constatering dat het programma voor maatschappelijke onrust zorgt. Door een oordeel over het programma te vragen van het College hoopt zij dat er duidelijkheid komt over de toelaatbaarheid van de maatregelen in het licht van
de gelijke behandelingswetgeving, waardoor de onrust kan worden weggenomen.


5 Standpunt verweerster

Verweerster stelt dat zij, door toepassing van het Irène Curie Fellowship-programma, geen verboden onderscheid maakt op grond van geslacht. Verweerster kampt met een bijzonder ernstige en hardnekkige achterstand van vrouwelijk wetenschappelijk personeel. Zij heeft van alle universiteiten, zowel in Nederland als in Europa, het kleinste aandeel vrouwelijke wetenschappers. Verweerster heeft de afgelopen jaren meerdere maatregelen getroffen om deze achterstand in te lopen. Hoewel elk jaar op alle niveaus een kleine stijging van het aantal vrouwelijke wetenschappers kan worden vastgesteld, heeft dit niet het gewenste resultaat opgeleverd. Daarbij speelt, zo blijkt uit wetenschappelijk onderzoek, een impliciete genderbias een rol. Die leidt in de praktijk tot (onbewuste) achterstelling en benadeling van vrouwen. Verweerster hecht aan een minimum van 30% vrouwelijke wetenschappers. Uit onderzoek blijkt ook dat dit percentage de kritische massa is waarbij de meerderheid zich aanpast aan een nieuwe norm. Daarbij verwijst verweerster naar Andrea Baronchelli, Experimental evidence for tipping points in social convention, 2018. Er doet zich nu een uitgelezen kans voor om het verschil te maken in de verhouding man/vrouw. Door verschillende oorzaken heeft verweerster de mogelijkheid om de komende jaren 150 nieuwe wetenschappers aan te stellen. Als zij nu geen drastische maatregelen treft om vrouwelijke wetenschappers aan te trekken, vreest zij dat de huidige man/vrouw verhouding weer jaren gelijk zal blijven. Het streven van verweerster om de achterstand van vrouwelijke wetenschappers in te lopen vindt steun in het regeringsbeleid van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. In de recente toekenning van het Sectorplan Beta en Techniek is immers een quotum van 50% instroom van vrouwelijke wetenschappers opgenomen.

6 Beoordeling

Ontvankelijkheid
6.1 Een stichting die in overeenstemming met haar statuten de belangen behartigt van diegenen in wier bescherming de gelijke behandelingswetgeving beoogt te voorzien, kan bij het College een verzoek om een oordeel indienen (artikel 10, tweede lid, aanhef, en onderdeel e, Wet College voor de rechten van de mens). Verzoekster is gegeven haar statutaire doel een stichting zoals bedoeld in dit artikel. Zij is dan ook ontvankelijk in haar verzoek.

Wettelijk kader
6.2 Het bevoegd gezag in de openbare dienst mag geen onderscheid maken tussen mannen en vrouwen bij het aanbieden van een betrekking of bij de behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking (artikel 3, eerste lid, Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB), in samenhang met artikel 1b WGB). Dit verbod van onderscheid geldt voor het hele proces van werving en selectie van kandidaten voor een bepaalde betrekking. Artikel 3, derde lid, WGB voegt hieraan toe dat het aanbieden van een betrekking wat betreft tekst en vormgeving zodanig dient te geschieden dat duidelijk blijkt dat zowel mannen als vrouwen in aanmerking komen.

6.3 Tot de openbare dienst worden alle instellingen, diensten en bedrijven gerekend door
de staat en de openbare lichamen beheerd (artikel 1b, tweede lid, WGB). Verweerster is ingevolge artikel 1.8 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, in samenhang met bijlage a bij deze wet, een publiekrechtelijke rechtspersoon en is daarmee aan te merken als openbare dienst. Zij is dus gehouden aan het verbod van onderscheid tussen
mannen en vrouwen, zoals neergelegd in artikel 3, eerste lid, WGB.

Is sprake van direct onderscheid?
6.4 Verweerster werft en selecteert gedurende de eerste zes maanden na de openstelling van alle vacatures voor hoogleraar, UHD en UD uitsluitend vrouwelijke kandidaten. Zij sluit dus mannelijke kandidaten gedurende deze periode op voorhand uit. Het College stelt vast dat verweerster, door toepassing van het Irène Curie Fellowship-programma, direct onderscheid op grond van geslacht maakt, hetgeen verweerster als zodanig ook niet betwist.

Wettelijke uitzondering op het verbod van onderscheid van toepassing?
6.5 Het maken van direct onderscheid is niet verboden als een wettelijke uitzondering op dit verbod van toepassing is. In artikel 5, eerste lid, WGB is bepaald dat van artikel 3 WGB mag worden afgeweken indien het gemaakte onderscheid beoogt vrouwen in een bevoorrechte positie te plaatsen teneinde nadelen op te heffen of te verminderen en het onderscheid in een redelijke verhouding staat tot het beoogde doel. Dit wordt, kort gezegd, het voeren van een voorkeursbeleid genoemd. Verweerster stelt dat zij met het Irène Curie Fellowship-programma een voorkeursbeleid ten behoeve van vrouwen voert, waarbij zij een beroep doet
op de betreffende wettelijke uitzondering.

6.6 Het College beoordeelt hierna of het voorkeursbeleid van verweerster voldoet aan de vijf eisen die het College in zijn vaste oordelenlijn daaraan stelt (zie onder andere Commissie Gelijke Behandeling 15 december 2011, oordeel 2011-198, en College voor de Rechten van de Mens 18 december 2012, oordeel 2012-195).
Deze eisen zijn:
1. Doel
Het doel van het voorkeursbeleid moet voldoen aan de norm van artikel 5, eerste lid, WGB, te weten dat beoogd wordt vrouwen in een bevoorrechte positie te plaatsen om feitelijke ongelijkheden op te heffen of te verminderen.
2. De eis van aantoonbare achterstand
De achterstand van vrouwen moet worden aangetoond, waarbij de achterstand moet worden gerelateerd aan het beschikbare aanbod.
3. Het kenbaarheidsvereiste
Bij de aanbieding van de functie moet duidelijk worden vermeld dat verweerster een voorkeursbeleid voert en dat de vacature voor iedereen open staat.
4. Het zorgvuldigheidsvereiste
Er dient een objectieve beoordeling van alle kandidaten plaats te vinden, waarbij rekening wordt gehouden met de mate waarin ieder van de kandidaten aan de functie-eisen voldoet. Benoeming van een kandidaat uit de voorkeursgroep kan alleen plaatsvinden bij gelijke geschiktheid van die kandidaat. Een absolute en onvoorwaardelijke uitsluiting van mannen is in beginsel niet toegestaan.
5. Het evenredigheidsvereiste
Het onderscheid dat wordt gemaakt met de maatregel dient in redelijke verhouding te staan tot het doel. Dit houdt in dat de voorkeursmaatregel moet kunnen worden gerechtvaardigd door de mate van achterstand.

6.7 Deze vijf eisen ontleent het College aan het bepaalde in artikel 5, eerste lid, WGB, en aan een reeks arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) inzake de voorkeursbepaling in artikel 2, vierde lid, van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid (Tweede Richtlijn). Het HvJEU heeft in deze reeks arresten strikte voorwaarden geformuleerd waaraan voorkeursbeleid voor vrouwen bij de toegang tot specifieke functies moet voldoen (HvJEG, thans HvJEU, 17 oktober 1995, zaak C-450/93, ECLI:EU:C:1995:322, NJ 1996, 507 (Kalanke), HvJEG 11 november 1997, zaak C-409/95, ECLI:EU:C:1997:533, NJ 1998, 808 (Marschall), HvJEG 28 maart 2000, zaak C-158/97, ECLI:EU:C:2000:163, NJ 2000,532 (Badeck)
en HvJEG 6 juli 2000, zaak C-407/98, ECLI:EU:C:2000:367, NJ 2001,
28 (Abrahamsson, Anderson en Fogelqvist)). In deze arresten bepaalt het HvJEU tevens dat absolute en onvoorwaardelijke voorrang voor vrouwen uitsluitend op grond van hun sekse bij werving en selectie ontoelaatbaar is (zie o.m. r.o. 43 van het arrest Abrahamsson, Anderson en Fogelqvist).

6.8 In 2012 heeft het College een oordeel gegeven over een voorkeursmaatregel van de TU Delft waarbij TU Delft tien functies voor vrouwelijke wetenschappers had gereserveerd (College voor de Rechten van de Mens 18 december 2012, oordeel 2012-195). Door deze functies voor vrouwen te reserveren had TU Delft niet voldaan aan de door het HvJEU bepaalde voorwaarde, dat absolute en onvoorwaardelijke voorrang voor vrouwen bij de werving en selectie ontoelaatbaar is. Het College achtte de reserveringsmaatregel van TU Delft echter niet op voorhand in strijd met de gelijke behandeling wetgeving. Het College liet meewegen dat het HvJEU zijn reeks oordelen had gegeven binnen de kaders van de toen geldende Tweede Richtlijn. Het HvJEU moest op basis hiervan oordelen binnen de kaders van het bevorderen van gelijke kansen. Het College oordeelde in 2012 binnen de kaders van Richtlijn 2006/54/EG van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (Herschikkingsrichtlijn). In de Tweede Richtlijn stonden ‘gelijke kansen’ en in de Herschikkingsrichtlijn ‘het verzekeren van volledige gelijkheid’ centraal. Het College kende ook waarde toe aan het feit dat de positie van vrouwen in de hogere regionen van het beroepsleven niet aanmerkelijk was verbeterd sinds het HvJEU zijn arresten wees, welk maatschappelijke gegeven niet buiten beschouwing kon blijven bij de beoordeling van de reserveringsmaatregel van TU Delft. Het College oordeelde dat een reserveringsmaatregel onder uitzonderlijke omstandigheden toelaatbaar is, indien deze maatregel noodzakelijk
is ter verwezenlijking van volledige gelijkheid tussen mannen en vrouwen (zie overweging 3.26 van oordeel 2012-195).

6.9 Het College past het in oordeel 2012-195 geformuleerde uitgangspunt toe op de beoordeling van de onderhavige zaak. Na de hiervoor genoemde reeks uitspraken van inmiddels (bijna) twintig jaar geleden heeft het HvJEU geen recente(re) uitspraken gedaan die een ander licht werpen op dit uitgangspunt. Evenmin hebben andere Europeesrechtelijke of Nederlandse rechterlijke instanties uitspraken gedaan over vergelijkbare voorkeursmaatregelen die tot een ander uitgangspunt zouden moeten leiden.

1. Doelstellingen
6.10 De doelstellingen die verweerster met het Irène Curie Fellowship-programma nastreeft, zijn het verminderen van de achterstand van vrouwen en het opheffen van bestaande feitelijke ongelijkheden door het aantal vrouwelijke wetenschappers te vergroten. Verweerster heeft dit als volgt toegelicht. Zij wil de genderdiversiteit van het wetenschappelijk personeel verhogen. Dit is volgens haar van belang omdat een divers personeelsbestand leidt tot een betere strategie, meer creativiteit en snellere innovatie en tot een beter onderwijs- en onderzoeksklimaat met aantrekkingskracht naar buiten. Ook wil verweerster voorzien in voldoende rolmodellen voor vrouwelijke wetenschappers en studenten. In dat verband acht verweerster het bereiken van een percentage van 30% vrouwelijke wetenschappers in de functies waarop het programma van toepassing is van essentieel belang om een ‘cultuuromslag’ binnen haar organisatie te bewerkstelligen waardoor vrouwelijke wetenschappers daarbinnen bestendig kunnen functioneren.

6.11 Het College stelt vast dat verweerster met het aldus toegelichte Irène Curie Fellowship-programma beoogt vrouwen in een bevoorrechte positie te plaatsen om feitelijke ongelijkheden op te heffen of te verminderen. Dit is een legitiem doel, in die zin dat het voldoet aan de eis van artikel 5, eerste lid, WGB.

2. De eis van aantoonbare achterstand
6.12 Verweerster voert aan dat zij over de gehele linie een forse ondervertegenwoordiging heeft van vrouwelijk wetenschappelijk personeel. Zij heeft het kleinste aandeel vrouwelijke wetenschappers van alle Nederlandse universiteiten. Over 2015-2019 heeft verweerster de volgende cijfers genoemd (in haar brief aan het College van 27 januari 2020, pagina 5):
2015 2016 2017 2018 2019
hoogleraar 7,6% 9,5% 11,2% 13,9% 17,2%
UHD 15,7% 16% 13,9% 12,6% 10,5%
UD 18,4% 17,9% 21,1% 24,3% 24,5%

Verweerster licht toe dat de toename van het percentage vrouwelijke hoogleraren vanaf 2017 ten koste is gegaan van het percentage vrouwelijke UHD, nu in die periode enkele vrouwelijke UHD tot hoogleraar zijn benoemd.

6.13 Verweerster heeft geen intern loopbaanbeleid/ontwikkeltraject voor promovendi of postdoc-onderzoekers aan haar universiteit om als UD te worden aangesteld. De aantallen studenten, promovendi en postdoc-onderzoekers aan haar universiteit zijn daarom niet bepalend voor het beschikbare aanbod. Voor de functies waarom het in het Irène Curie Fellowship-programma gaat, werft verweerster vrijwel uitsluitend buiten haar eigen universiteit en vaak ook internationaal. Verweerster beschouwt het als een verrijking voor haar academische cultuur wanneer wetenschappers van buiten instromen. Ook speelt mee dat verweerster zich als een internationaal vooraanstaande universiteit profileert, zodat externe
(vaak internationale) ervaring te meer van belang is. Dit betekent dat een groot deel van de UD uit het buitenland komt en bij buitenlandse universiteiten of onderzoeksinstituten wordt geworven. Dit geldt ook voor een substantieel deel van de UHD en hoogleraren.

6.14 Het College overweegt dat verweerster voldoende duidelijk maakt dat het beschikbare aanbod van vrouwelijke hoogleraren, UHD en UD op de relevante internationale arbeidsmarkt niet in aantallen of percentages kan worden uitgedrukt. Er zijn geen cijfers beschikbaar over de aantallen vrouwelijke studenten en wetenschappers van de circa 20.000 universiteiten wereldwijd. Wat wel kan worden vastgesteld is dat het percentage vrouwelijke wetenschappers in Nederland onder het Europese gemiddelde ligt. In Europa (EU-28 landen) was het percentage vrouwelijke hoogleraren in 2016: 24%, vrouwelijke UHD 41% en vrouwelijke UD: 46%. In Nederland was dat in datzelfde jaar: vrouwelijke hoogleraren: 19%,
vrouwelijke UHD: 28% en vrouwelijke UD: 41% (bron: Europese Commissie, She Figures 2018, Brussels: Directorate-General for Research and Innovation 2019, https://ec.europa.eu/info/publications/she-figures-2018). Ook staat vast dat verweerster zowel in Europa als in Nederland de laagste aandeel vrouwelijke wetenschappers heeft. Op basis hiervan neemt het College als vaststaand aan dat sprake is van een ernstige achterstand van vrouwen in de wetenschappelijke functies bij verweerster in relatie tot het beschikbare aanbod van (internationaal) wetenschappelijk personeel met een relevante expertise.

3. Het kenbaarheidsvereiste
6.15 Het kenbaarheidsvereiste houdt in dat bij de aanbieding van de functie duidelijk moet worden vermeld dat een voorkeursbeleid wordt gevoerd en ook dat de vacature voor iedereen open staat. Het College overweegt dat verweerster duidelijk vermeldt dat (gedurende de eerste zes maanden) alleen vrouwen voor de vacatures van het Irène Curie Fellowship-programma in aanmerking komen. Daarmee voldoet verweerster niet aan het vereiste om te vermelden dat de vacature in beginsel voor iedereen, ongeacht geslacht, openstaat. In overweging 6.26 gaat het College in op de juridische betekenis hiervan.

4. Het zorgvuldigheidsvereiste
6.16 Op basis van het Irène Curie Fellowship-programma staat een vacature gedurende
zes maanden alleen open voor vrouwelijke kandidaten. Alleen als na zes maanden geen gesprek heeft plaatsgevonden tussen de benoemingsadviescommissie van verweerster en een vrouwelijke kandidaat, krijgen mannelijke kandidaten toegang tot het selectieproces. Zoals verweerster het zelf formuleert: ‘de eerste zes maanden liggen de sollicitaties van mannelijke kandidaten onderop de stapel’.
De voorrang voor vrouwelijke kandidaten binnen deze periode van zes maanden
is vrijwel absoluut en onvoorwaardelijk. Slechts indien zich een uitmuntende
(in de woorden van verweerster ter zitting: ‘buiten-categorie’) mannelijke kandidaat aandient, of een talentvolle mannelijke levenspartner van een op basis van
het Irène Curie Fellowship-programma reeds geworven vrouwelijke kandidate,
kan de voorrang voor vrouwen worden doorbroken.

6.17 De enige informatie die verweerster heeft gegeven over de mate waarin een uitzondering als hierboven bedoeld aan de orde is geweest in de periode dat het Irène Curie Fellowship-programma loopt, is dat van de 35 vacatures er 33 door vrouwen zijn vervuld. Op grond hiervan constateert het College dat de uitzonderingen op de voorrang voor vrouwen zodanig marginaal zijn dat deze daaraan het absolute en onvoorwaardelijke karakter nauwelijks ontnemen. Het College concludeert dan ook dat verweerster niet voldoet aan de zorgvuldigheidseisen die in de Europese rechtspraak zijn geformuleerd. De vraag is vervolgens of het Irène Curie Fellowship-programma onder uitzonderlijke omstandigheden desalniettemin toelaatbaar is, omdat deze maatregel noodzakelijk is ter verwezenlijking van volledige gelijkheid tussen mannen en vrouwen (vgl. overweging 3.26 van oordeel 2012-195 (TU Delft)). Om deze vraag te beantwoorden moet worden vastgesteld of de maatregelen van
het Irène Curie Fellowship-programma als evenredig kunnen worden aangemerkt
in verhouding tot het beoogde doel. Deze beoordeling vindt hieronder plaats.

5. Het evenredigheidsvereiste
6.18 Bij deze beoordeling wordt gekeken of het middel (de maatregelen van het Irène Curie Fellowship-programma), in evenredige verhouding staat tot het daarmee nagestreefde (legitieme) doel. Van deze evenredigheidstoets maakt deel uit of er andere maatregelen zijn waarmee verweerster het doel kan bereiken, maar waarmee geen, dan wel minder bezwarend, onderscheid wordt gemaakt (subsidiariteitsvereiste). Ook dienen de belangen van alle betrokkenen te worden bezien en tegen elkaar te worden afgewogen (proportionaliteitsvereiste).

6.19 Verweerster heeft het zwaarwegende belang van het doel voldoende aangetoond: de achterstand van vrouwelijke wetenschappers teniet doen dan wel significant verkleinen. Verweerster maakt voldoende aannemelijk dat vrouwen door een impliciete genderbias jarenlang feitelijk minder kansen hebben gekregen dan mannen om als wetenschapper te worden aangesteld en carrière te maken. Dit geldt in versterkte mate binnen de technische universiteiten. Verweerster maakt tevens aannemelijk dat een percentage van 30% vrouwen een kantelpunt is voor een verandering van de huidige cultuur binnen de organisatie en dat vergroting van deze vorm van diversiteit binnen het personeelsbestand ook allerlei andere positieve effecten heeft. Ook ziet het College het belang in van het door verweerster genoemde ‘multipliereffect’. Door meer vrouwen in de functie hoogleraar, UHD en UD aan te stellen, voorziet verweerster haar studenten van genoeg vrouwelijke rolmodellen. Het College acht de verwachting van verweerster gerechtvaardigd, dat dit ertoe zal leiden dat vrouwelijke studenten vaker kiezen voor een wetenschappelijke carrière en dat meer vrouwen voor een wetenschappelijke studie kiezen. Tenslotte wordt, zoals ter zitting aan de orde geweest, het belang van het doel ondersteund door maatschappelijke discussie en ontwikkelingen en door opinies en aanbevelingen van het VN-Comité dat toezicht houdt op de naleving van het VN-Verdrag tot uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW). Zo speelt al jaren de discussie rondom een vrouwenquotum voor topfuncties binnen het bedrijfsleven, ten aanzien waarvan inmiddels ook een wetsvoorstel in voorbereiding is. Onderdeel van de maatschappelijke ontwikkelingen vormt ook het gegeven dat de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen in het sectorplan voor de financiering van de bèta- en technische wetenschappelijke opleidingen als voorwaarde stelt dat een instroom van 50% vrouwelijke wetenschappers wordt nagestreefd.

6.20 Het College overweegt dat verweerster weliswaar een legitiem doel nastreeft dat een zwaarwegend belang dient, maar dat zij door toepassing van het Irène Curie Fellowship-programma om dit te verwezenlijken, niet voldoet aan het evenredigheidsvereiste. Omdat discrimineren op grond van geslacht verboden is, dient elke uitzondering op dit verbod zo beperkt mogelijk te worden toegepast. Dit vraagt om een zorgvuldige afweging van de betrokken belangen, waaronder die van de mannelijke wetenschappers die door de maatregel
worden getroffen, en om nauwgezette formulering en toepassing van de onderscheidmakende maatregelen en vormen van voorkeursbeleid. En daarvan is onvoldoende gebleken.

6.21 Dat hiervan onvoldoende gebleken is baseert het College op het volgende:
(1) Het programma kent een brede toepassing: het ziet op alle wetenschappelijke functies van alle faculteiten van verweerster. Hier onderscheidt dit programma zich in belangrijke mate van de maatregel van de TU Delft die het College in oordeel 2012-195 gerechtvaardigd heeft geacht (zie hierna in 6.22).
(2) Bovendien is de uitsluiting van mannelijke kandidaten zo vergaand dat hun kans op het verkrijgen van een wetenschappelijke positie bij verweerster voor een substantiële periode (van maximaal vijf jaar) nagenoeg verwaarloosbaar is (zie nader in 6.23).
(3) Tenslotte weegt mee dat, zoals verweerster ter zitting heeft verklaard, een tekort aan wil en bestuurlijk optreden op facultair- en onderzoeksgroepniveau in de afgelopen jaren eraan in de weg heeft gestaan dat het nagestreefde doel eerder is bereikt. Daardoor is niet gebleken dat het doel niet bereikt kan worden door het nemen van minder vergaande maatregelen (zie nader in 6.24 en 6.25).

6.22 Het Irène Curie Fellowship-programma geldt (vanaf 1 juli 2019) voor alle hoogleraar-, UHD- en UD-vacatures, universiteitsbreed. Verweerster heeft niet gedifferentieerd naar faculteit en/of onderzoeksgroep, terwijl uit de overgelegde gegevens blijkt dat er aanzienlijke verschillen bestaan tussen de percentages vrouwelijke wetenschappers aan de verschillende faculteiten. Zo laten de faculteiten Electrical enigineering en Wiskunde & Informatica een ander beeld zien dan bijvoorbeeld de faculteiten Industrial design en Industrial Engineering & Innovation Sciences. Het percentage vrouwelijke wetenschappers van eerstgenoemde faculteiten ligt op of onder 10%. Van laatstgenoemde faculteiten ligt dat percentage tussen de 20 en 30% (gegevens zijn afkomstig uit brief van verweerster aan het College van 27 januari 2020, p. 8 t/m 10). Ook zijn tussen de verschillende faculteiten aanzienlijke verschillen zichtbaar in de ontwikkeling van de percentages gedurende de afgelopen jaren. Bij sommige faculteiten is vrijwel geen toename zichtbaar van het percentage vrouwelijke wetenschappers. Bij andere faculteiten is dat juist wel aan de orde. Daarnaast heeft verweerster de toepassing van het Irène Curie Fellowship-programma niet gedifferentieerd naar functiegroep. Dat terwijl er niet te verwaarlozen verschillen zijn tussen de percentages vrouwelijke hoogleraren, UHD en UD. Dat geldt ook voor de fluctuatie van de percentages per functie over de jaren heen. Ook om deze redenen is het College van oordeel dat niet is gebleken dat het doel niet bereikt kan worden door het nemen van minder vergaande maatregelen.

6.23 Het College stelt vast dat het Irène Curie Fellowship-programma een vergaande uitsluiting betekent voor mannelijke kandidaten. Op basis van het programma hebben vrouwelijke kandidaten gedurende het eerste half jaar na de openstelling van een vacature vrijwel absolute voorrang boven mannen. Alleen als na zes maanden geen vrouwelijke kandidaat is gevonden met wie de benoemingsadviescommissie een gesprek heeft gevoerd, krijgen mannen toegang tot de sollicitatieprocedure. Verweerster stelt dat deze termijn van zes maanden geen absolute uitsluiting voor mannen betekent. Het College overweegt dat weliswaar geen sprake is van absolute uitsluiting, maar dat de overgelegde cijfers laten zien dat mannelijke kandidaten geen reële kans hebben om als hoogleraar, UHD of UD te worden aangesteld. Verweerster heeft op basis van het Irène Curie Fellowship-programma vanaf
1 juli 2019, 35 vacatures opengesteld, waarvan er 33 door vrouwen zijn ingevuld (94%). Daarmee zijn slechts twee vacatures (6%) beschikbaar geworden voor mannelijke kandidaten. Dat merkt het College aan als een te verwaarlozen kans op het verkrijgen van een wetenschappelijke positie binnen de universiteit van verweerster gedurende een aanzienlijke periode. Het Irène Curie Fellowship-programma maakt voor twee categorieën
mannelijke kandidaten een uitzondering (zie 3.8). Maar niet is gebleken dat mannelijke wetenschappers op basis hiervan zijn aangesteld. Het College is van oordeel dat verweerster, door een maatregel te nemen die de kans voor mannelijke kandidaten om een wetenschappelijke functie te bemachtigen voor een substantiële periode verwaarloosbaar maakt, te weinig gewicht heeft toegekend aan hun belang (zie hierna 6.24 en 6.25).

6.24 Verweerster erkent dat knelpunten in leiderschap binnen haar universiteit de toename van vrouwelijke wetenschappers hebben bemoeilijkt. Zij streeft al jaren naar verhoging van het aandeel vrouwelijke wetenschappers binnen haar universiteit. Dit is in beleids- en visiedocumenten vastgelegd door het College van Bestuur. Om dat streven kracht bij te zetten heeft verweerster vanaf 2010 meerdere maatregelen getroffen. Vanaf 2010 heeft verweerster ieder half jaar de streefcijfers, de maatregelen en de effecten (realisatiewaarden) systematisch besproken in het Bestuurlijk Overleg (College van Bestuur, Decanen en Deans) waarin de faculteiten uitleg moesten geven en verantwoording moesten afleggen over de cijfers. Vanaf 2010 moest iedere benoemingscommissie voor hoogleraar of UHD tenminste één vrouwelijk deskundig lid (expert lid) hebben. Vanaf 2011 moest iedere benoemingscommissie voor hoogleraar of UHD ten minste twee vrouwelijke leden hebben en vanaf 2012 moest de shortlist bij benoemingsvoorstellen voor hoogleraar of UHD (bij externe werving) voor een derde uit vrouwen bestaan. Vanaf 2014 moest ten minste één vrouw deel uitmaken van de facultaire commissies die adviseren inzake de besluitvorming over selectie, aanstelling en bevordering van universitair docenten. Vanaf 2017 moesten de benoemingsadviescommissies voor elke hoogleraar of UHD-vacature minimaal een geschikte mannelijke én een geschikte vrouwelijke kandidaat voordragen. Ook heeft verweerster in 2017 interfacultaire commissies opgestart die getraind zijn in het herkennen van impliciete bias en interventiemethoden aangereikt hebben gekregen.

6.25 Al deze maatregelen hebben echter niet het gewenste effect gehad. Verweerster wijst op de impliciete genderbias die haar parten heeft gespeeld, op het gegeven dat het percentage vrouwen te laag was om een cultuurverandering te bewerkstelligen, en op het gebrek aan bestuurlijke wil bij de leiding van faculteiten en onderzoeksgroepen om de door het CvB uitgedragen visie te verwezenlijken. Het College constateert op basis hiervan dat het knelpunt kennelijk niet lag in de geformuleerde maatregelen op zich, maar in de toepassing en handhaving daarvan in de praktijk. Van pogingen om dit te beïnvloeden via maatregelen met een meer dwingend karakter, bijvoorbeeld met financiële consequenties voor faculteiten indien doelstellingen niet zouden worden gehaald, is het College echter niet gebleken. Het Irène Curie Fellowship-programma zet volgens verweerster nu wel de gewenste verandering in gang met name vanwege het dwingende karakter van de maatregelen. Verweerster licht toe dat het voorheen ‘het elkaar erop aanspreken was’ maar dat met het Irène Curie Fellowship-programma ‘men wel moet’. Dit heeft zich naar de praktijk vertaald doordat decanen nu een voortrekkersrol vervullen bij het inlopen van de achterstand van vrouwelijke wetenschappers. Het College juicht deze verandering toe, maar kent hieraan voor de beoordeling geen doorslaggevende betekenis toe. Hieruit kan immers worden afgeleid dat verweerster maatregelen had kunnen nemen die minder verstrekkend zijn dan het Irène Curie Fellowship-programma, en die ook effect hebben als zij afdwingbaar waren gemaakt. Het College constateert dat alle door verweerster getroffen maatregelen tussen 2010 en 1 juli 2019 juist dit dwingende karakter ontbeerden.

6.26 Samengevat geldt het volgende. Het streven van verweerster om juist nu
– met 150 nieuw in te vullen posities in de komende vijf jaar - de hardnekkige
en structurele achterstand van vrouwelijke wetenschappers in te lopen is legitiem. Het Irène Curie Fellowship-programma in de huidige vorm geeft een vrijwel absolute voorrang aan vrouwelijke kandidaten gedurende de eerste zes maanden dat een vacature open staat, is universiteitsbreed en op alle UD-, UHD- en hoogleraarsfuncties van toepassing. De noodzaak van deze vergaande en breed geldende maatregelen is onvoldoende aangetoond. Het Irène Curie Fellowship-programma doorstaat dus niet de toets op subsidiariteit en proportionaliteit. Als gevolg hiervan wordt evenmin voldaan aan het zorgvuldigheids- en kenbaarheidsvereiste.

6.27 Verweerster komt daarom geen beroep toe op de wettelijke uitzondering op het verbod van direct onderscheid op grond van geslacht van artikel 5, eerste lid, WGB. Gesteld noch gebleken is dat een andere wettelijke uitzondering op het verbod van direct onderscheid van toepassing is. Het College oordeelt dat verweerster, door het Irène Curie Fellowship-programma toe te passen, verboden onderscheid maakt op grond van geslacht bij het aanbieden van een betrekking en bij de behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking.

6.28 Het College overweegt het volgende als handreiking voor toekomstig beleid. Het Nederlandse gelijkebehandelingsrecht en de onder 6.7 aangehaalde jurisprudentie van het HvJEU staan niet per definitie in de weg aan andere vormen van ‘bevoordeling’ van vrouwelijke kandidaten bij het verwerven van een positie als wetenschapper, indien sprake is van een hardnekkige en structurele achterstandspositie van vrouwen (zie HvJ EG, thans HvJEU, 19 maart 2002, C-476/99, NJ 2002, 475, ECLI:EU:C:2000:367 (Lommers), NJ 2002, 475). De uit de HvJEU-jurisprudentie voortvloeiende strenge eisen ten aanzien van voorkeursbeleid, zien in het bijzonder op de werving en selectie van kandidaten voor een bepaalde functie, waarbij een objectieve beoordeling van alle vrouwelijk en mannelijke kandidaten wordt gevergd. Die eisen zien niet zozeer op andersoortige vormen van bevoordeling, zoals het reserveren van opleidings- of onderzoeksgeld voor vrouwelijke wetenschappers. Daarbij geldt ook dat uit r.o. 39-44 van het arrest Badeck (HvJEG 28 maart 2000, zaak C-158/97, ECLI:EU:C:2000:163, NJ 2000, 532 (Badeck)) kan worden afgeleid dat artikel 2, vierde lid, Richtlijn 76/207/EEG niet in de weg staat aan het hanteren van (dwingende) quota ten aanzien van het aandeel vrouwen in bepaalde functies. Voor zover quota zouden leiden tot absolute en onvoorwaardelijke voorrang voor vrouwen bij de werving en selectie, dient aan de hand van de omstandigheden van het concrete geval beoordeeld te worden of deze voorrang is gerechtvaardigd.


7 Oordeel

Technische Universiteit Eindhoven maakt verboden onderscheid op grond van geslacht.

Aldus gegeven te Utrecht op 2 juli 2020 door mr. C.G. ter Veer, voorzitter, mr. dr. J.P. Loof en mr. E.J.M. Hofhuis, leden van het College voor de Rechten van de Mens, in tegenwoordigheid van mr. S.B. Hester, secretaris.



mr. C.G. ter Veer
namens deze,
mr. M. Chébti
collegelid
mr. S.B. Hester


Samenvatting oordeel