DHL Express (Netherlands) B.V. discrimineerde niet op grond van nationaliteit en/of godsdienst door aan een man te vragen om zijn voor- en achternaam en een kopie van zijn paspoort te verstrekken, voordat een pakket werd afgeleverd.

DHL Express (Netherlands) B.V. discrimineerde niet op grond van nationaliteit en/of godsdienst door aan een man te vragen om zijn voor- en achternaam en een kopie van zijn paspoort te verstrekken, voordat een pakket werd afgeleverd.

Oordeelnummer 2021-122
Datum: 30-09-2021
Trefwoord: Aanbieden van of verlenen van toegang tot goederen en diensten Zakelijke dienstverlening Nationaliteit Aanbieden goederen en diensten Godsdienst Wettelijke uitzondering
Discriminatiegrond: Godsdienst Nationaliteit
Terrein: Goederen en diensten - Overige
Situatie

Een man, die een Arabisch klinkende voor- en achternaam heeft en in Nederland woont, heeft producten besteld bij een Deense en een Spaanse webwinkel. DHL Express (Netherlands) B.V. (hierna: DHL) was de bezorger van deze pakketten. DHL heeft de man laten weten dat zijn pakketten pas kunnen worden bezorgd als hij zijn volledige voor- en achternaam en een kopie van een geldig legitimatiebewijs heeft verstrekt. De man heeft de gevraagde informatie gegeven, waarna DHL zijn pakketten heeft bezorgd.

De Europese Unie (EU) legt internationale sancties op aan landen, organisaties en personen en houdt daartoe Denied Party-lists bij waarop de namen van die landen, organisaties en personen staan. Nederland voert deze sancties uit op grond van de Sanctiewet 1977 en de daarop gebaseerde sanctieregelingen. Bedrijven zoals DHL mogen geen zendingen aannemen van en/of afleveren aan personen of organisaties die op een Denied Party-list staan.

De man vindt dat DHL hem heeft gediscrimineerd op grond van nationaliteit en/of godsdienst door aan hem aanvullende voorwaarden te stellen, voordat een pakket wordt bezorgd. Hiertoe voert de man aan dat DHL deze voorwaarden niet stelt aan zijn huisgenoten met een Nederlandse nationaliteit. Ook voert de man aan dat een medewerker van DHL heeft gezegd dat de aanvullende voorwaarden worden gesteld omdat zijn voornaam Mohamad is.

DHL is het niet met de man eens. DHL stelt dat zij op grond van EU anti-terrorisme regelgeving verplicht is om terroristen de toegang tot haar diensten en producten te weigeren. DHL moet bij alle zendingen een Denied Party-screening te doen. Zij heeft de man gevraagd om zich te legitimeren omdat zijn naam voor 90% of meer overeenkomt met een naam op een Denied Party-list.


Beoordeling

Een bedrijf mag bij het aanbieden van of verlenen van toegang tot goederen en diensten geen onderscheid op grond van nationaliteit en/of godsdienst maken.

Het College stelt vast dat DHL van elke aangeboden zending een Denied Party-screening doet om te voorkomen dat zij een zending aanneemt van of aflevert aan een persoon die op een Denied Party-list staat. DHL maakt daarbij gebruik van een softwaresysteem dat onderzoekt of de naam van de afzender en/of van de ontvanger een match van 90% of meer heeft met een van de namen van de personen, de bedrijven, of de organisaties die op een Denied Party-list staan. Als dat het geval is, doet DHL nader onderzoek. Dat onderzoek houdt vaak in het vragen van een scan van het identiteitsbewijs, waarna de persoonsgegevens worden vergeleken met die van de persoon op een Denied Party-list. Als er geen match is, wordt de zending vrijgegeven, zoals ook in de situatie van verzoeker is gebeurd.

Het College is van oordeel dat de door DHL uitgevoerde screening en het opvragen van een scan van het identiteitsbewijs als er sprake is van een match, plaatsvindt op basis van neutrale criteria. Er is immers geen sprake van een verwijzing naar de nationaliteit en/of de godsdienst van de personen die worden gescreend. DHL heeft dan ook jegens de man geen direct onderscheid op grond van nationaliteit en/of godsdienst gemaakt.

Het College is van oordeel dat DHL jegens de man wel indirect onderscheid op grond van nationaliteit heeft gemaakt. Hierbij is van belang dat personen met een niet-Nederlandse nationaliteit vaker dan personen met een Nederlandse nationaliteit een match van 90% of meer zullen hebben met een persoon op een Denied Party-list. Dit is een gevolg van de huidige samenstelling van de sanctielijsten, waarop vooral personen met niet- Nederlands klinkende namen staan. Indirect onderscheid is echter niet verboden als het is gebaseerd op algemeen verbindende voorschriften, zoals een wet of een regeling. Hiervan is in dit geval sprake omdat het onderscheid is gebaseerd op de aan de Sanctiewet 1977 ten grondslag liggende sanctieregeling. Het indirecte onderscheid op grond van nationaliteit is dan ook niet verboden.

Tot slot is het College van oordeel dat de man geen feiten heeft aangevoerd die kunnen doen vermoeden dat personen met een islamitisch klinkende voornaam als Mohamad of een verwante naam vaker dan personen met een andere, niet islamitische, voornaam een match van 90% of meer zullen hebben met een persoon op een Denied Party-list. DHL heeft dan ook jegens de man geen indirect onderscheid op grond van godsdienst gemaakt.

Het College concludeert dat DHL jegens de man geen verboden onderscheid op grond van nationaliteit en/of godsdienst heeft gemaakt.


Oordeel

DHL Express (Netherlands) B.V. heeft jegens de man geen verboden onderscheid op grond van nationaliteit en/of (vermeende) godsdienst gemaakt.


Oordeel

2021-122

Datum: 30 september 2021

Dossiernummer: 2020-0607

Oordeel in de zaak van

[. . . .]

wonende te [. . . .], verzoeker

tegen

DHL Express (Netherlands) B.V.

gevestigd te Schiphol, verweerster


1 Verzoek

Verzoeker vraagt het College om te beoordelen of verweerster verboden onderscheid op grond van nationaliteit en/of (vermeende) godsdienst heeft gemaakt bij het bezorgen van een pakket door hem te vragen om zijn voor- en achternaam en een kopie van zijn paspoort te verstrekken, voordat het pakket wordt afgeleverd.


2 Verloop van de procedure

2.1 Het College heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • verzoekschrift van 15 december 2020, ontvangen op dezelfde datum;
  • e-mails van verzoeker van 31 januari, 9 en 23 februari 2021;
  • verweerschrift van 7 juni 2021.

2.2 Partijen hebben het College toestemming verleend om de zaak zonder zitting en dus op basis van de schriftelijke stukken af te doen. Het College heeft verzoeker bij brief van 28 juni 2021 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 6 juli 2021 een reactie te geven op het verweerschrift. Verzoeker heeft niet gereageerd op deze uitnodiging, waarna het College het onderzoek op 6 juli 2021 heeft gesloten.


3 Feiten

3.1 Verzoeker, die een Arabisch klinkende voor- en achternaam heeft en in Nederland woont, heeft in december 2020 een product besteld bij een Deense webwinkel. Enkele dagen later heeft hij een product besteld bij een Spaanse webwinkel.

3.2 Verweerster is een bedrijf dat pakketten bezorgt. Verweerster heeft verzoeker in een e-mail van 7 december 2020 geschreven dat de Europese Commissie veiligheidsregels heeft opgelegd voor het verzenden van pakketten en dat zijn pakket uit Denemarken is aangehouden in verband met een mogelijk risico bij inwilliging. Verweerster heeft verzoeker gevraagd om zijn volledige voor- en achternaam en een kopie van zijn paspoort of van zijn ID-bewijs te verstrekken. Verzoeker heeft de gevraagde informatie verstrekt, waarna hij zijn pakket twee dagen later heeft ontvangen.

3.3 Verweerster heeft verzoeker op 11 december 2020 naar aanleiding van de bezorging van zijn bestelling uit Spanje opnieuw gevraagd om zijn volledige voor- en achternaam en een kopie van een geldig legitimatiebewijs te verstrekken. Na het verstrekken van deze informatie heeft verzoeker zijn pakket ontvangen.

3.4 Verzoeker heeft op 11 december 2020 telefonisch contact opgenomen met verweerster en gevraagd waarom hij aanvullende informatie dient te verstrekken voordat verweerster een pakket aflevert. Een medewerker van verweerster heeft verzoeker toen verteld dat het te maken heeft met zijn voornaam, die Mohamad luidt. Verzoeker heeft toen gezegd dat hij zich hierdoor gediscrimineerd voelde.

3.5 Bij e-mail van 15 december 2020 heeft een Customer Retention Advisor van verweerster verzoeker geschreven dat de Europese Commissie verweerster op grond van het Denied Party Process vraagt om aanvullende voorwaarden te stellen bij het bezorgen van pakketten. De Europese Commissie heeft het Denied Party Process opgezet om alle goederenstromen te monitoren om daarmee terrorisme tegen te gaan.

3.6 De Europese Unie legt internationale sancties op aan landen, organisaties en personen en houdt daartoe Denied Party-lists bij waarop de namen van die landen, organisaties en personen zijn vermeld. Nederland voert deze sancties vervolgens uit op grond van de Sanctiewet 1977 en de daarop gebaseerde sanctieregelingen. Het is aan een bedrijf zoals verweerster verboden om een pakket aan te nemen van en/of af te leveren aan een persoon of een organisatie die op een Denied Party-list staat.


4 Verboden onderscheid op grond van nationaliteit?

Standpunt verzoeker

4.1 Verzoeker stelt dat verweerster jegens hem verboden onderscheid op grond van nationaliteit heeft gemaakt door aan hem aanvullende voorwaarden te stellen voordat een aan hem gerichte zending wordt aanboden. Hiertoe voert verzoeker aan dat verweerster deze voorwaarden niet stelt aan zijn huisgenoten die een Nederlandse nationaliteit hebben.

Standpunt verweerster

4.2 Verweerster betwist dat zij jegens verzoeker verboden onderscheid op grond van nationaliteit heeft gemaakt. Verweerster stelt dat zij op grond van EU anti-terrorisme regelgeving verplicht is om terroristen de toegang tot haar diensten en producten te weigeren om te voorkomen dat deze economische voet aan de grond kunnen krijgen. Verweerster dient van elke aan haar toevertrouwde zending een Denied Party-screening te doen en maatregelen te treffen om overtreding van handelsregels te voorkomen. Daarom heeft verweerster verzoeker gevraagd om zich te legitimeren. Verweerster stelt dat het vragen van een legitimatie een redelijk en een geoorloofd middel is om vast te stellen of een persoon al dan niet op de Denied Party-list staat.

Beoordeling

4.3 Een bedrijf mag bij het aanbieden van of verlenen van toegang tot goederen en diensten geen onderscheid op grond van nationaliteit maken (artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a van de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB)). Verweerster bezorgt tegen betaling pakketten. Het handelen van verweerster valt dan ook onder het bereik van artikel 7 AWGB.

4.4 Het begrip nationaliteit in de AWGB dient te worden begrepen als nationaliteit in staatkundige zin, onafhankelijk van de feitelijke woon- of verblijfplaats (Handelingen I 1993/94, 22 014, p. 1086).

4.5 Er is sprake van direct onderscheid als een persoon vanwege zijn nationaliteit op een andere wijze wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld. Er is sprake van indirect onderscheid als een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen met een bepaalde nationaliteit bijzonder treft (artikel 1 AWGB).

Direct onderscheid?

4.6 Het College stelt vast dat het verweerster verboden is om een pakket aan te nemen van en/of af te leveren aan personen, bedrijven en organisaties die op een van de Denied Party-lists van de Europese Unie staan. Verweerster doet van elke aan haar toevertrouwde zending een Denied Party-screening om dit te voorkomen. Daartoe maakt verweerster gebruik van een softwaresysteem dat onderzoekt of de naam van de afzender en/of van de ontvanger een match van 90% of meer heeft met een van de namen van de personen, de bedrijven, of de organisaties geplaatst op een van de Denied Party-lists. Als dat het geval is, wordt de zending opgehouden in afwachting van een nader onderzoek. Dat onderzoek bestaat vaak uit het vragen van een scan van het identiteitsbewijs waarna de persoonsgegevens worden vergeleken met die van de persoon opgenomen op een Denied Party-list. Als er geen match blijkt te zijn, wordt de zending vrijgegeven, zoals ook in de situatie van verzoeker is gebeurd. Het College overweegt op grond hiervan dat de door verweerster uitgevoerde screening en het opvragen van een scan van het identiteitsbewijs als er sprake is van een match, plaatsvindt op basis van neutrale criteria. Er is immers geen sprake van een verwijzing naar de nationaliteit van de personen die worden gescreend en ook aan personen met de Nederlandse nationaliteit zal worden gevraagd om zich te legitimeren als er een match is van 90% of meer met een persoon op een Denied Party-list. Verweerster heeft jegens verzoeker dan ook geen direct onderscheid op grond van nationaliteit gemaakt.

Indirect onderscheid?

4.7 Het College overweegt dat personen met een niet-Nederlandse nationaliteit, gezien de huidige samenstelling van de sanctielijsten waarop vooral personen met niet- Nederlands klinkende namen staan, vaker dan personen met een Nederlandse nationaliteit een match van 90% of meer zullen hebben met een persoon op een Denied Party-list. Personen met een niet-Nederlandse nationaliteit worden dan ook in vergelijking met anderen bijzonder getroffen door de eis dat zij zich dienen te legitimeren voordat een pakket kan worden afgeleverd. Het College is daarom van oordeel dat verweerster jegens verzoeker indirect onderscheid op grond nationaliteit heeft gemaakt.

Verboden onderscheid?

4.8 Het is echter niet verboden om (indirect) onderscheid op grond van nationaliteit te maken als het onderscheid is gebaseerd op algemeen verbindende voorschriften of geschreven of ongeschreven regels van internationaal recht (artikel 2, vijfde lid, aanhef en onderdeel a, AWGB). Het College overweegt dat het onderscheid is gebaseerd op de aan de Sanctiewet 1977 ten grondslag liggende sanctieregeling die verweerster verbiedt om zaken te doen met een persoon die op een Denied Party-list van de Europese Unie staat. Daarmee is het indirecte onderscheid op grond van nationaliteit gebaseerd op een algemeen verbindend voorschrift, zodat het niet verboden is.

4.9 Het College concludeert dat verweerster jegens verzoeker geen verboden onderscheid op grond van nationaliteit heeft gemaakt door aan hem aanvullende voorwaarden te stellen voordat een aan hem gerichte zending wordt aanboden.


5 Verboden onderscheid op grond van godsdienst?

Standpunt verzoeker

5.1 Verzoeker stelt dat verweerster jegens hem verboden onderscheid op grond van (vermeende) godsdienst heeft gemaakt door aan hem aanvullende voorwaarden te stellen voordat een aan hem gerichte zending wordt aanboden. Hiertoe voert verzoeker aan dat een medewerker van verweerster hem heeft meegedeeld dat aan hem aanvullende voorwaarden worden gesteld omdat zijn voornaam Mohamad is.

Standpunt verweerster

5.2 Verweerster betwist dat zij jegens verzoeker onderscheid op grond van (vermeende) godsdienst heeft gemaakt. Hiertoe voert verweerster aan dat haar softwaresysteem pas aanslaat bij een combinatie van een voor- en een achternaam en dus niet alleen bij de voornaam Mohamad. Verweerster sluit niet uit dat haar uitleg aan verzoeker via Customer Service over de screening en het vragen om een legitimatie beter en eenduidiger hadden moeten zijn. Zij heeft verzoeker hiervoor haar excuses aangeboden en de afdeling Customer Service nog eens geïnstrueerd dat het screenen en legitimeren voortvloeit uit wettelijke verplichtingen.

Beoordeling

5.3 Een bedrijf mag bij het aanbieden van of verlenen van toegang tot goederen en diensten geen onderscheid op grond van (vermeende) godsdienst maken (artikel 7, eerste lid, AWGB).

5.4 Er is sprake van direct onderscheid als een persoon vanwege zijn (vermeende) godsdienst op een andere wijze wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld. Er is sprake van indirect onderscheid als een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen met een bepaalde (vermeende) godsdienst bijzonder treft (artikel 1 AWGB).

5.5 Het is aan verzoeker om feiten aan te voeren die onderscheid op grond van (vermeende) godsdienst kunnen doen vermoeden. Als hij hierin slaagt, is het aan verweerster om te bewijzen dat zij niet in strijd met de AWGB heeft gehandeld (artikel 10, eerste lid, AWGB).

Direct onderscheid op grond van (vermeende) godsdienst?

5.6 Het College overweegt dat de door verweerster uitgevoerde screening en het opvragen van een scan van het identiteitsbewijs als er sprake is van een match, plaatsvindt op basis van neutrale criteria, te weten overeenstemming met de voornaam en achternaam van iemand die op een sanctielijst staat. Er is daarmee geen sprake van een verwijzing naar de (vermeende) godsdienst van de personen die worden gescreend en ook aan personen met een andere (vermeende) godsdienst dan die verzoeker heeft, zal worden gevraagd om zich te legitimeren als er een match is van 90% of meer met de naam van een persoon op een Denied Party-list. Verweerster heeft jegens verzoeker dan ook geen direct onderscheid op grond van (vermeende) godsdienst gemaakt.

Indirect onderscheid op grond van (vermeende) godsdienst?

5.7 Het College stelt vast dat verzoeker geen feiten heeft aangevoerd die kunnen doen vermoeden dat personen met een islamitisch klinkende voornaam als Mohamad of een verwante naam vaker dan personen met een andere, niet islamitische, voornaam een match van 90% of meer zullen hebben met een persoon op een Denied Party-list. Personen met de voornaam Mohamad worden dan ook vanwege hun (vermeende) godsdienst in vergelijking met anderen niet bijzonder getroffen door de eis dat zij zich dienen te legitimeren voordat een pakket kan worden afgeleverd.

5.8 Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerster jegens verzoeker geen verboden onderscheid op grond van (vermeende) godsdienst heeft gemaakt door aan hem aanvullende voorwaarden te stellen voordat een aan hem gerichte zending wordt aangeboden.


6 Oordeel

DHL Express (Netherlands) B.V. heeft jegens [. . . ] geen verboden onderscheid op grond van nationaliteit en/of (vermeende) godsdienst gemaakt.

Aldus gegeven te Utrecht op 30 september 2021 door prof. dr. J. Morijn, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.H.M. Werker, secretaris.

prof. dr. J. Morijn, mr. B.H.M. Werker

Samenvatting oordeel