Stichting Arkin discrimineerde een vrouw niet op grond van handicap of chronische ziekte door de wijze waarop zij is bejegend in de e-mail van 19 maart 2020.

Stichting Arkin discrimineerde een vrouw niet op grond van handicap of chronische ziekte door de wijze waarop zij is bejegend in de e-mail van 19 maart 2020.

Oordeelnummer 2021-131
Datum: 02-11-2021
Trefwoord: Bejegening Arbeid Handicap Handicap of chronische ziekte Bewijslast
Discriminatiegrond: Handicap of chronische ziekte
Terrein: Arbeid - Overige
Situatie

Een vrouw werkte bij Stichting Arkin. In de mail van 19 maart 2020 van de HR medewerker aan de bedrijfsarts staat: “[de vrouw] heeft Chronisch vermoeidheidsyndroom en wellicht iets met bloedtoevoer naar de hersenen dat een cardiale reden heeft. Dit moet nog onderzocht worden. Het is een kwetsbaar meisje; als je naar haar blaast valt ze al om. Zij is nu niet ziek (wel een freq verzuimer). ………. Kortom onze vraag is: valt [de vrouw] met bovenstaande klachten onder de risicogroep?” De vrouw voert aan dat het citaat “het is een kwetsbaar meisje; als je naar haar blaast valt ze al om” niets zegt over haar gezondheid. Dit citaat doet haar eerder aan als een neerbuigende wegwerpzin. Stichting Arkin betwist dit. Ten tijde van COVID-19 maatregelen wilde zij weten of de vrouw onder de risicogroep viel. Zij heeft slechts de bedoeling gehad om de fragiele toestand van de gezondheid van de vrouw aan de bedrijfsarts duidelijk te maken in het kader van haar zorgplicht voor de vrouw.

Beoordeling

Het is verboden om onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte maken bij de arbeidsomstandigheden. Onder het verbod op onderscheid bij de arbeidsomstandigheden valt ook het verbod op discriminatoire bejegening. Er is sprake van discriminatoire bejegening wanneer iemand vanwege een handicap of chronische ziekte als minderwaardig wordt weggezet of anderszins in een negatief daglicht wordt gesteld. Daarbij is de aard van de uitingen of gedragingen en de context waarbinnen deze zijn gedaan van belang. Het is aan de vrouw om te bewijzen dat zij benadeeld is. De vrouw is daar niet in geslaagd.

Het is vast komen te staan dat Stichting Arkin in verband met het coronavirus van alle medewerkers een analyse heeft gemaakt om te kunnen bepalen of zij wel of niet tot de risicogroep behoren en of ze al dan niet met het openbaar vervoer mogen reizen. Ook is vast komen te staan dat de vrouw haar leidinggevende haar toestemming heeft gegeven om de informatie over haar gezondheid te delen met de HR-medewerker en de bedrijfsarts. Het College kan de vrouw erin volgen dat zij het citaat als kwetsend moet hebben ervaren. Het College kan echter niet concluderen dat er sprake is geweest van discriminatoire bejegening op grond van handicap of chronische ziekte. Het College oordeelt dan ook dat Stichting Arkin de vrouw niet discrimineerde op grond van handicap of chronische ziekte door de wijze waarop zij is bejegend in de e-mail van 19 maart 2020.

Oordeel

Stichting Arkin heeft jegens de vrouw geen verboden onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte gemaakt.




Oordeel
2021-131



Datum: 2 november 2021

Dossiernummer: 2020-0614



Oordeel in de zaak van

[….]

wonende te [….], verzoekster

tegen

Stichting Arkin

gevestigd te Amsterdam, verweerster



1 Verzoek

Verzoekster vraagt het College om te beoordelen of verweerster jegens haar verboden onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte heeft gemaakt door de wijze waarop zij is bejegend in de e-mail van 19 maart 2020.



2 Verloop van de procedure


2.1 Het College heeft kennis genomen van de volgende stukken:

  • verzoekschrift van 17 december 2020, ontvangen op dezelfde datum;
  • e-mail van verzoekster van 24 februari 2021;
  • verweerschrift van 29 juni 2021;
  • e-mail van verzoekster van 13 augustus 2021.

2.2 Het College heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2021. Partijen zijn verschenen. Verzoekster werd vergezeld door [….], een vriend van verzoekster. Verweerster werd vertegenwoordigd door mr. A. van Nimwegen, advocaat te Amsterdam, die werd vergezeld door [….], HR business partner.



3 Feiten

Verzoekster was van 1 juni 2019 tot en met 31 mei 2020 werkzaam geweest bij verweerster in de functie van geestelijk verzorger. Tijdens de eerdere procedure bij het College, waarin het College oordeel 2021-13 heeft uitgebracht, neemt verzoekster kennis van de e-mail van 19 maart 2020 van de HR medewerker aan de bedrijfsarts. Hierin staat: “[Verzoekster] heeft Chronisch vermoeidheidsyndroom en wellicht iets met bloedtoevoer naar de hersenen dat een cardiale reden heeft. Dit moet nog onderzocht worden. Het is een kwetsbaar meisje; als je naar haar blaast valt ze al om. Zij is nu niet ziek (wel een freq verzuimer). Haar contract loopt af 31 mei. […] wil dat niet verlengen. Wij zouden dat samen met haar gaan bespreken, met vooral ook focus om te voorkomen dat dit in een ziekmelding uitmondt. Zijn bovenstaande klachten aanleiding voor reisbeperking (zij moet met het openbaar vervoer komen). Overigens schuiven we het gesprek met haar sowieso op naar april. Kortom onze vraag is: valt [verzoekster] met bovenstaande klachten onder de risicogroep?” Omdat deze e-mail niet in de eerdere procedure meegenomen kon worden, legt verzoekster deze e-mail thans aan het College ter beoordeling voor.


4 Standpunt verzoekster


Verzoekster stelt dat verweerster jegens haar verboden onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte heeft gemaakt door de wijze waarop zij is bejegend in de e-mail van 19 maart 2020. In deze e-mail interpreteert verweerster de fragiliteit van haar lichaam als persoonskenmerk, dat vervolgens aanleiding blijkt te geven om te infantiliseren. Er is sprake van infantilisering omdat zij wordt beschreven als ‘meisje’. Het getuigt van weinig respect richting werknemers om hen aan te duiden met ‘meisje’ in plaats van ‘vrouw’. Ook beschrijft verweerster haar klachten als worden ze veroorzaakt door sociale interactie. Naar iemand blazen heeft een connotatie van het iemand moeilijk maken. De passage wekt daarmee de suggestie dat een anderszins futiele actie van een persoon haar al uit evenwicht brengt.


5 Standpunt verweerster


Verweerster betwist dat zij jegens verzoekster verboden onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte heeft gemaakt door de wijze waarop zij is bejegend in de betreffende e-mail. Het onderwerp van de conversatie tussen de HR medewerker en de bedrijfsarts was de zorg voor verzoekster in bredere zin. Het ging over de zorgplicht van haar als werkgever jegens verzoekster ten tijde van COVID-19 maatregelen. Verweerster wilde weten of verzoekster onder de risicogroep viel. Verweerster heeft met de woorden “als jij naar haar blaast valt ze al” enkel de fragiele staat en de kwetsbaarheid van verzoekster willen verduidelijken aan de bedrijfsarts.


6 Beoordeling


6.1 Een werkgever mag geen onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte maken bij de arbeidsomstandigheden (artikel 4, aanhef en onderdeel h, in samenhang met artikel 1 Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte, WGHB/CZ). Onder het verbod op onderscheid bij de arbeidsomstandigheden valt mede het verbod op discriminatoire bejegening. Van discriminatoire bejegening is sprake wanneer iemand vanwege een handicap of chronische ziekte als minderwaardig wordt weggezet of anderszins in een negatief daglicht wordt gesteld. Daarbij is de aard van de uitingen of gedragingen en de context waarbinnen deze zijn gedaan van belang.

6.2 Het is aan verzoekster om feiten aan te voeren die onderscheid kunnen doen vermoeden. Als zij daarin slaagt, is het aan verweerster om te bewijzen dat zij niet in strijd met de gelijkebehandelingswetgeving heeft gehandeld (artikel 10, eerste lid, WGBH/CZ).

6.3 Verzoekster heeft aangevoerd dat het haar gaat om de passage in de e-mail van 19 maart 2020: “het is een kwetsbaar meisje; als je naar haar blaast valt ze al om.” Zij stelt dat dit citaat overbodig is en niets over haar gezondheid zegt. Dit citaat doet haar eerder aan als een neerbuigende wegwerpzin. Verweerster voert daarentegen aan dat zij slechts de bedoeling had om de fragiele toestand van verzoeksters gezondheid aan de bedrijfsarts duidelijk te maken in het kader van haar zorgplicht voor verzoekster. Verweerster wilde verzoekster niet ziek uit dienst laten gaan. Ter zitting heeft verzoekster desgevraagd bevestigd dat haar gezondheid in die periode kwetsbaar was.

6.4 Het College stelt uit hetgeen partijen schriftelijk en mondeling ter zitting hebben toegelicht vast dat verweerster in verband met het coronavirus van alle medewerkers een analyse heeft gemaakt om te kunnen bepalen of zij wel of niet tot de risicogroep behoren en of ze al dan niet met het openbaar vervoer mogen reizen. Om dit op te pakken, heeft zij een aantal HR medewerkers voor deze taak aangewezen.Vanwege de tijdnood hebben deze HR-medewerkers voor informatie over de gezondheid van de medewerkers hun leidinggevenden benaderd. Ook stelt het College vast dat verzoekster aan haar leidinggevende haar toestemming heeft gegeven om de informatie over haar gezondheid te delen met de HR-medewerker en de bedrijfsarts. Het College kan verzoekster erin volgen dat zij de betreffende passage in de e-mail van 19 maart 2020 als kwetsend moet hebben ervaren. Het College kan echter niet concluderen dat er sprake is van discriminatoire bejegening op grond van handicap of chronische ziekte. Hoewel de woorden in de mail onhandig zijn gekozen en het niet respectvol jegens verzoekster is om te spreken over een meisje in plaats van een vrouw, acht het College geloofwaardig dat kwetsbaarheid in deze context verwijst naar de klachten van verzoekster met als doel om te achterhalen of zij tot de risicogroep behoort of niet. Het College stelt vast dat deze context de negatieve lading van de gekozen bewoordingen van de HR-medewerker wegnemen waardoor niet geconcludeerd kan worden dat verzoekster vanwege haar handicap of chronische ziekte als minderwaardig is weggezet of in een negatief daglicht is geplaatst.

6.5 Het College komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de naar voren gebrachte feiten gezien de context waarin de gewraakte uitlating is gedaan niet voldoende zijn om het vermoeden van onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte te vestigen. Het College oordeelt dan ook dat verweerster jegens verzoekster geen verboden onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte heeft gemaakt door de wijze waarop verzoekster is bejegend in de e-mail van 19 maart 2020.


7 Oordeel


Stichting Arkin heeft jegens […] geen verboden onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte gemaakt.


Aldus gegeven te Utrecht op 2 november 2021 door mr. M. Chébti LL.M. voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N. Günes, secretaris.


mr. M. Chébti LL.M.

mr. N. Günes

Samenvatting oordeel