Stichting Haaglanden Medisch Centrum discrimineerde een vrouw met chronische longklachten en PTSS niet door haar de toegang tot het ziekenhuis te ontzeggen.

Stichting Haaglanden Medisch Centrum discrimineerde een vrouw met chronische longklachten en PTSS niet door haar de toegang tot het ziekenhuis te ontzeggen.

Oordeelnummer 2021-150
Datum: 14-12-2021
Trefwoord: Dienstverlening Doeltreffende aanpassing Aanbieden van of verlenen van toegang tot goederen en diensten Chronische ziekte Toegankelijkheid Zorgsector Handicap of chronische ziekte Aanbieden goederen en diensten
Discriminatiegrond: Handicap of chronische ziekte
Terrein: Goederen en diensten - Overige
Situatie:

Een vrouw heeft Chronic Obstructive Pulmonary Disease (COPD) en Post Traumatisch Stress Syndroom (PTSS) en kan om die reden geen mondkapje of faceshield dragen. Op de dag dat zij een afspraak in het ziekenhuis heeft, wordt haar de toegang geweigerd door het aanwezige personeel. De vrouw heeft vervolgens de afspraak afgezegd en telefonisch contact opgenomen met de klachtenfunctionaris. De vrouw vindt dat het ziekenhuis haar heeft gediscrimineerd door haar de toegang te weigeren en medische zorg te ontzeggen.

Het ziekenhuis vindt dat er geen sprake is van discriminatie. Het ziekenhuis heeft het beleid dat mensen, die aannemelijk maken dat zij om medische redenen geen mondkapje of faceshield kunnen dragen, door een beveiliger worden begeleid naar de afdeling. Zij hoeven dan geen mondkapje te dragen. Er is volgens het ziekenhuis niet afgeweken van dit vaste beleid anders zou er een melding van het voorval moeten zijn gedaan. Het ziekenhuis heeft navraag gedaan, maar heeft niet kunnen achterhalen wat er precies is gebeurd.


Beoordeling:

Een ziekenhuis mag geen onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte maken bij het aanbieden van of verlenen van toegang tot goederen of diensten. Het is aan de vrouw om feiten aan te voeren die onderscheid kunnen doen vermoeden. Het College stelt vast dat

de vrouw is verzocht om het ziekenhuis te verlaten. De vrouw en het ziekenhuis verschillen van mening over wat er precies is gebeurd. Dit valt ook niet meer te achterhalen. Het College kan daarom niet vaststellen of de vrouw in de gelegenheid is gesteld om aannemelijk te maken dat zij vanwege medische redenen geen mondkapje kan dragen. Het feit dat de vrouw de toegang tot het ziekenhuis is geweigerd, is op zichzelf onvoldoende om te kunnen doen vermoeden dat daarbij sprake was van onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte.


Oordeel:

Stichting Haaglanden Medisch Centrum heeft jegens een vrouw geen verboden onderscheid gemaakt op grond van handicap of chronische ziekte.


Oordeel
2021-150

Datum: 14 december 2021
Dossiernummer: 2021-0194


Oordeel in de zaak van

[. . . .]

wonende te [. . . .], verzoekster

tegen

Stichting Haaglanden Medisch Centrum

gevestigd te ‘s-Gravenhage, verweerster


1 Verzoek

Verzoekster vraagt het College om te beoordelen of verweerster jegens haar verboden onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte heeft gemaakt door haar op 2 april 2021, vanwege het feit dat zij geen mondkapje draagt, de toegang tot het ziekenhuis te ontzeggen met als gevolg dat de geplande afspraak geen doorgang heeft kunnen vinden.


2 Verloop van de procedure

2.1 Het College heeft kennis genomen van de volgende stukken:

  • verzoekschrift van 2 april 2021, ontvangen op dezelfde dag;
  • e-mail van verzoekster van 31 mei 2021;
  • verweerschrift van 5 oktober 2021.

2.2 Het College heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2021. Partijen zijn verschenen. Verzoekster werd vergezeld door [. . . .], haar partner. Verweerster werd vertegenwoordigd door [. . . .], jurist gezondheidsrecht.


3 Feiten

3.1 Verzoekster heeft Chronic Obstructive Pulmonary Disease (COPD) en lijdt aan Post Traumatisch Stress Syndroom (PTSS).

3.2 Verzoekster heeft op 2 april 2021 een afspraak in het ziekenhuis van verweerster. Bij de ingang staan medewerkers die verantwoordelijk zijn voor de eerste screening van patiënten en bezoekers bij binnenkomst. Daarnaast is er een servicemedewerker en iemand van de beveiliging aanwezig. Op enig moment is verzoekster door het aanwezige personeel de toegang tot het ziekenhuis geweigerd en verzocht het pand te verlaten.

3.3 Na het verlaten van het pand neemt verzoekster direct contact op met de afdeling waar zij de afspraak had om de situatie uit te leggen en de afspraak te annuleren. Tijdens dit telefoongesprek wordt haar aangeraden om de klachtenfunctionaris te bellen.

3.4 Verzoekster neemt vervolgens telefonisch contact op met de klachtenfunctionaris. Deze informeert haar over het vaste beleid, wijst haar op de mogelijkheid om te vragen naar de coördinator van de beveiliging en geeft aan intern melding te maken van de weigering.

3.5 Volgens het vaste beleid van verweerster dienen degenen die verantwoordelijk zijn voor de screening van patiënten en bezoekers bij binnenkomst, de beveiliging erbij te betrekken indien er iemand is die kenbaar maakt dat hij/zij niet in staat is om een mondkapje te dragen. Door de aanwezige beveiliger wordt de patiënt dan gevraagd om aannemelijk te maken dat hij of zij vanwege een beperking of ziekte geen mondkapje kan dragen. Is er wel een mogelijkheid om een faceshield te dragen, dan krijgt de patiënt deze uitgereikt. De afdeling waar de patiënt een afspraak heeft, wordt geïnformeerd dat er een patiënt met een faceshield aankomt. Indien ook het dragen van een faceshield niet mogelijk is, wordt de afdeling geïnformeerd over de komst van een patiënt zonder gelaatsbescherming. Patiënten zonder gelaatsbescherming worden naar hun bestemming begeleid door één van de beveiligers.

3.6 Verzoekster stuurt diezelfde dag nog een email naar verweerster. Zij schrijft: “(…) Vandaag, 2 april 2021 omstreeks 11.05 uur, is mij de toegang tot uw ziekenhuis ontzegt. Dit in verband met het feit dat ik om medische redenen geen mondkapje/gezichtsbedekking kan verdragen. Ik vindt het zeer zorgelijk dat mij medische zorg is ontzegt! En daarnaast voel ik me ernstig gediscrimineerd. (…) Via de klachtencommissaris heb ik mogen vernemen dat dit niet de normale gang van zaken zou moeten zijn. Zij gaat hier intern melding van maken. De meneer van de beveiliging had met mij mee moeten lopen naar de betreffende afdeling. Dit is niet gebeurt. De beste man was kort van stof, zonder gezichtsbedekking geen toegang en hij heeft mij dan ook verzocht het pand te verlaten. (…)”.

3.7 Naar aanleiding van deze email stuurt de klachtenfunctionaris van verweerster op 2 april 2021 een ontvangstbevestiging naar verzoekster. Zij schrijft: “Wij hebben uw klacht vanmorgen in goede orde ontvangen, en hiervan is een registratie aangemaakt. Het spijt mij, dat u deze ervaring heeft gehad in het ziekenhuis. Uw klacht is onder de aandacht gebracht bij de manager van de afdeling Service en Huisvesting, zodra ik hiervan een reactie ontvang zal ik u hiervan in kennis stellen.”

3.8 Hierna vindt er nog een korte mailwisseling plaats tussen verzoekster en klachtenfunctionaris waarbij verzoekster onder andere vraagt naar de stand van zaken.

3.9 Op 20 april 2021 stuurt de klachtenfunctionaris een email naar verzoekster: “Ik heb zojuist een reactie ontvangen van de betrokken afdeling. Zij geven aan het te betreuren wat er is gebeurd, maar dat zij niet hebben kunnen achterhalen waarom het niet goed is gegaan. Zij geven ook aan dat als u zich aan de gedragsregels houdt en de verklaring meeneemt dan is er niets aan de hand. Mocht u weer geweigerd worden mag er gevraagd worden naar de coördinator van de Beveiliging.”


4 Standpunt verzoekster

Verzoekster vindt dat zij is gediscrimineerd op grond van handicap of chronische ziekte doordat verweerster haar zonder mondkapje niet heeft willen toelaten. Verzoekster kan in verband met een chronische longziekte en paniekaanvallen door PTSS geen mondkapje of faceshield dragen. Als gevolg van het optreden van verweerster is zij vanwege haar beperking medische zorg ontzegd.


5 Standpunt verweerster

Verweerster betwist dat zij verzoekster heeft gediscrimineerd. Uit veiligheidsoverwegingen heeft verweerster ervoor gekozen om een mondkapjesplicht in te voeren. Die verplichting was onderdeel van een pakket aan maatregelen om besmettingen tegen te gaan. Deze maatregelen werden ingegeven door het stijgende aantal besmettingen met Covid-19, waarbij de regio Haaglanden in het bijzonder een sterke stijging kende en werd aangemerkt als ‘coronabrandhaard’. Verweerster had kort daarvoor te maken gehad met een Covid-19-uitbraak in het ziekenhuis. Daarnaast heeft verweerster een plicht naar haar personeel toe; zij dient zorg te dragen voor een veilige werkomgeving. Bij het maken van het beleid is nagedacht over uitzonderingen omdat sommige patiënten vanwege hun ziekte of beperking niet in staat zijn om een mondkapje te dragen. Verweerster betwist dat bij verzoekster van dit vaste beleid is afgeweken. Indien dit wel het geval was geweest, zou er conform het ziekenhuisbeleid een melding van het voorval moeten zijn gedaan. Er is geen melding van het voorval bekend. Ook het doen van navraag heeft niets opgeleverd.


6 Beoordeling

6.1 Het is verboden om onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte te maken bij het aanbieden van of verlenen van toegang tot goederen of diensten en bij het sluiten, uitvoeren of beëindigen van overeenkomsten ter zake, indien dit geschiedt door instellingen die werkzaam zijn op het gebied van gezondheidszorg (artikel 5b, eerste lid, aanhef en onder deel c, van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (hierna: WGBH/CZ), in samenhang met artikel 1 WGBH/CZ). Verweerster is als aanbieder van gezondheidszorg gehouden aan dit verbod. Het verbod houdt mede in dat verweerster gehouden is om – naar gelang de behoefte – doeltreffende aanpassingen te verrichten, tenzij deze voor haar een onevenredige belasting vormen (artikel 2, eerste lid, WGBH/CZ).

6.2 Verzoekster heeft COPD en lijdt aan PTSS. Dit is door verweerster niet betwist. Dit zijn naar oordeel van het College chronische ziekten in de zin van WGBH/CZ, zodat verzoekster bescherming kan ontlenen aan deze wet (vergelijk College voor de Rechten van de Mens, 5 april 2018, 2018-32, overwegingen 5.3 en 5.4).

6.3 Het is aan verzoekster om feiten aan te voeren die onderscheid kunnen doen vermoeden. Als zij daarin slaagt, is het aan verweerster om te bewijzen dat zij niet in strijd met de gelijkebehandelingswetgeving heeft gehandeld (artikel 10, eerste lid, WGBH/CZ).

Feiten die onderscheid kunnen doen vermoeden?
6.4 Verzoekster stelt dat zij in tegenstelling tot het vaste beleid van verweerster niet in de gelegenheid is gesteld om aannemelijk te maken dat zij onder de uitzonderingssituatie valt en om deze reden geen mondkapje of faceshield kan dragen. Zij merkt daarover op dat zij haar kaartje heeft getoond aan de medewerkers die de eerste screening deden. Dit betreft het kaartje dat kan worden gedownload van de website rijksoverheid.nl om te tonen dat men in aanmerking komt voor de uitzondering op de mondkapjesplicht. Toen zij aangaf dat zij eveneens geen faceshield kon dragen, werd de beveiliging opgeroepen. De beveiliger heeft haar onmiddellijk, zonder verdere navraag te doen, gesommeerd het ziekenhuis te verlaten.

6.5 Verweerster stelt daarentegen dat haar ziekenhuizen sinds 25 september 2020 werken met een vast beleid waarbij ruimte is voor uitzonderingen indien patiënten vanwege hun ziekte of beperking niet in staat zijn om een mondkapje te dragen. Indien er van dit beleid wordt afgeweken wordt hiervan melding gedaan. Nu er geen melding is terug te vinden in de registratie en ook de navraag bij de medewerkers niets heeft opgeleverd betwist zij uitdrukkelijk de door verzoekster geschetste gang van zaken dat in haar geval van dit vaste beleid is afgeweken.

6.6 Het College stelt vast dat verzoekster de toegang tot het ziekenhuis is geweigerd en dat verzoekster direct na de weigering telefonisch contact heeft opgenomen met de klachtenfunctionaris. Dit wordt niet door verweerster betwist. Partijen verschillen echter wel van mening over de gang van zaken en de reden waarom verzoekster de toegang is geweigerd. Hierdoor kan het College niet vaststellen of verzoekster daadwerkelijk niet in de gelegenheid is gesteld om aannemelijk te maken dat zij vanwege medische redenen geen mondkapje kan dragen. Verzoekster heeft haar stelling voor het overige niet nader onderbouwd, bijvoorbeeld met een getuigenverklaring.

6.7 Het College kan zich voorstellen dat dit voor verzoekster een onbevredigende conclusie is. Verzoekster is voor een moeilijke opgave geplaatst om een vermoeden van onderscheid te vestigen nu verweerster de feitelijke situatie niet kan vaststellen en betwist dat verzoeksters relaas juist is omdat die gang van zaken haaks staat op het beleid van verweerster. Het gaat verzoekster er juist om dat het beleid in haar geval op de bewuste dag niet gevolgd is. Hoewel het duidelijk is dat verzoekster op de bewuste dag het ziekenhuis niet in mocht, acht het College de toegangsweigering op zichzelf bezien onvoldoende om tot een vermoeden van onderscheid te komen. Weigering vindt namelijk niet alleen plaats in het geval iemand niet aannemelijk kan maken onder de uitzonderingssituatie te vallen, maar ook in de gevallen waarbij patiënten en bezoekers weigeren nadere informatie te verstrekken of wanneer de regels met betrekking tot de begeleiding worden overtreden. En wat er nu precies is gebeurd in het geval van verzoekster valt – helaas – niet meer te achterhalen. Dat dit zo is, valt verweerster bovendien niet te verwijten. Het College volgt verweerster in haar stelling dat het onwerkbaar is om elke weigering van toegang tot het ziekenhuis gedetailleerd vast te leggen en dat niet aannemelijk is geworden dat van het vaste beleid is afgeweken. Daarbij neemt het College in aanmerking dat het gaat om vast beleid dat al geruime tijd is gehanteerd door verweerster en dat verzoekster desgevraagd heeft bevestigd dat bij haar vervolgafspraak in het ziekenhuis wel volgens het vaste beleid werd gehandeld, waarbij de beveiliger haar begeleidde naar de betreffende afdeling. Er zijn derhalve ook geen aanwijzingen dat er door de beveiliging vaker niet conform dit beleid wordt gehandeld.

6.8 Gelet op het voorgaande komt het College tot de conclusie dat verzoekster haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. Het College oordeelt dan ook dat verzoekster geen feiten heeft aangevoerd die onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte kunnen doen vermoeden.


7 Oordeel

Stichting Haaglanden Medisch Centrum heeft jegens [. . . .] geen verboden onderscheid gemaakt op grond van handicap of chronische ziekte.

Aldus gegeven te Utrecht op 14 december 2021 door mr. dr. J.P. Loof voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.M. van der Elsken, secretaris.




mr. dr. J.P. Loof mr. I.M. van der Elsken,
namens deze,
mr. B.H.M. Werker
secretaris

Samenvatting oordeel