Een man heeft geen belang bij een oordeel over het handelen van de minister voor Rechtsbescherming. Het verzoek is niet-ontvankelijk.

Een man heeft geen belang bij een oordeel over het handelen van de minister voor Rechtsbescherming. Het verzoek is niet-ontvankelijk.

Oordeelnummer 2021-151
Datum: 16-12-2021
Trefwoord: Openbare dienst Vrij beroep Ontvankelijkheid Overheid Nationaliteit
Discriminatiegrond: Nationaliteit
Terrein: Arbeid - Vrije beroep
Situatie

Een man met de Nederlandse nationaliteit is beëdigd tolk-vertaler voor de talen Nederlands en Hongaars. Een deel van zijn tijd woont en werkt hij in Roemenië. De man klaagt erover dat de Rijksoverheid discrimineert op grond van nationaliteit bij het verdelen van tolk- en vertaalopdrachten voor Roemenië. De minister voor Rechtsbescherming is namens de Rijksoverheid verantwoordelijk voor de inkoop van tolk- en vertaaldiensten voor het Rijk.


Beoordeling

De man heeft aan het College verduidelijkt dat zijn klacht zich richt op zowel de Nederlandse als Roemeense autoriteiten. Het College is niet bevoegd om een oordeel te geven over het optreden van de Roemeense autoriteiten. De beoordeling van de klacht van de man richt zich daarom alleen op het handelen van de minister voor Rechtsbescherming.

Het College is van oordeel dat de man er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat hij een belang heeft bij een oordeel over het handelen van de minister voor Rechtsbescherming.

De man heeft het vermoeden geuit dat de Roemeense regelgeving een rol speelt in het feit dat hij van de minister geen vertaalopdrachten krijgt. Daarbij heeft de man gesteld dat hij het niet logisch vindt dat hij geen enkele opdracht krijgt uit een Roemeens rechtshulpverzoek. De man heeft deze vermoedens op geen enkele manier onderbouwd of concreet gemaakt. Daarmee maakt hij zijn belang niet duidelijk.


Oordeel

De man is niet-ontvankelijk in zijn verzoek tegen de minister voor Rechtsbescherming.


Oordeel
2021-151

Datum: 16 december 2021
Dossiernummer: 2021-0032


Oordeel in de zaak van

[. . . .]

wonende te [. . . .], verzoeker

tegen

De Minister voor Rechtsbescherming

gevestigd te ‘s-Gravenhage, verweerder


1 Verzoek

Verzoeker vraagt het College om te beoordelen of verweerder verboden onderscheid op grond van nationaliteit heeft gemaakt door hem geen tolk- en vertaalopdrachten voor Roemeense autoriteiten te laten uitvoeren.


2 Verloop van de procedure

2.1 Het College heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • verzoekschrift van 21 januari 2021, ontvangen op dezelfde datum;
  • e-mail van verzoeker van 15 maart 2021;
  • verweerschrift van 19 augustus, ontvangen op dezelfde datum.

2.2 Het College heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2021. Partijen zijn verschenen. Verzoeker verscheen in persoon. Verweerder werd vertegenwoordigd door [. . . .], senior adviseur, die werd vergezeld door [. . . .], juridisch adviseur.

3 Feiten

3.1 Verzoeker heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij is beëdigd tolk en vertaler voor (onder andere) de talen Nederlands en Hongaars. Op 2 oktober 2017 is hij als tolk beëdigd voor het niveau C1. Op 18 maart 2018 is hij beëdigd als vertaler Nederlands-Hongaars en Hongaars-Nederlands. Verzoeker woont en werkt een deel van zijn tijd in Nederland en een deel van zijn tijd in Roemenië. In Roemenië zijn er gebieden waarin een (qua omvang aanzienlijke) Hongaarse etnische minderheid leeft.

3.2 Verweerder is namens de Rijksoverheid verantwoordelijk voor de inkoop van tolk- en vertaaldiensten voor het Rijk. Het Rijk maakt uitsluitend gebruik van tolken en vertalers die zijn ingeschreven in het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv). De Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) specificeert enkele gevallen waarin het Rijk uitsluitend gebruik mag maken van beëdigde tolken en vertalers die aan bepaalde hogere kwaliteitseisen voldoen.


4 Standpunt verzoeker

Verzoeker stelt dat verweerder hem discrimineert op grond van zijn nationaliteit door hem geen tolk- en vertaalopdrachten te laten uitvoeren die ontstaan uit verzoeken daartoe van de Roemeense autoriteiten. Hij krijgt geen enkele opdracht uit Roemenië, terwijl hij weet dat er veel werk is. Roemeense autoriteiten accepteren door hem opgestelde vertalingen niet, omdat hij niet de Roemeense nationaliteit heeft.


5 Standpunt verweerder

Verweerder stelt dat de klacht van verzoeker ongegrond is. Wanneer verweerder een rechtshulpverzoek ontvangt, wordt op basis van het Register beëdigde tolken en vertalers gekeken welke tolk aan de voor het betreffende geval geldende kwaliteitseisen voldoet. Bij dit proces geldt dat nationaliteit op geen enkele wijze een selectiecriterium is.


6 Beoordeling

6.1 Het is verboden om onderscheid te maken op grond van nationaliteit met betrekking tot de voorwaarden voor en de toegang tot het vrije beroep en de mogelijkheden tot uitoefening van en ontplooiing binnen het vrije beroep (artikel 6 Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) in samenhang met artikel 1 AWGB).

Bevoegdheid
6.2 Verzoeker heeft aan het College verduidelijkt dat zijn klacht ziet op gedragingen van zowel de Roemeense als Nederlandse autoriteiten. Door het handelen van verweerder wordt hij belemmerd in zijn recht om in het gehele EU-grondgebied te werken, aldus verzoeker. Het College overweegt dat hij niet bevoegd is om een inhoudelijk oordeel te geven over het optreden van de Roemeense autoriteiten. Het College is alleen bevoegd om een inhoudelijk oordeel te geven over het optreden van verweerder. Daarom zal het College zich in zijn verdere beoordeling uitsluitend richten op werkzaamheden die verricht (zouden) worden in opdracht van verweerder.

6.3 Verzoeker is tolk en vertaler en verricht zijn werkzaamheden als zelfstandig ondernemer. Tussen partijen is geen sprake van een arbeidsverhouding waarbij sprake is van een gezagsrelatie. Verzoekers beroep valt derhalve aan te merken als een vrij beroep in de zin van artikel 6 AWGB. Het College stelt vast dat verweerders rol coördinerend van aard is: hij verdeelt de ontvangen rechtshulpverzoeken onder tolk-vertalers die aan de voor het betreffende verzoek geldende kwaliteitseisen voldoen. Verweerder biedt in zoverre aan tolk-vertalers mogelijkheden aan om het vrije beroep uit te oefenen. Het College is van oordeel dat verweerders handelen onder het bereik van artikel 6 AWGB valt. Het College is daarom bevoegd om het verzoek te beoordelen.

Ontvankelijkheid
6.4 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt het College als volgt. Het College heeft vastgesteld dat verzoeker is beëdigd als tolk en vertaler en dat hij staat opgenomen in het Register beëdigde tolken en vertalers. Verzoeker voldoet daarmee aan de formele vereisten voor het in aanmerking komen van tolk- of vertaalopdrachten die verweerder te verdelen heeft. Dit gegeven is tussen partijen ook niet in geschil.

6.5 Het College heeft ter zitting gepoogd duidelijk te krijgen waar de klacht van verzoeker op gericht is, met name welk handelen of nalaten van verweerder leidt tot een benadeling van verzoeker op grond van zijn nationaliteit. Vast staat dat Roemenië op basis van haar eigen wet- en regelgeving eist dat tolken die werk voor de overheid verrichten de Roemeense nationaliteit hebben. Het College is echter niet bevoegd om hierover te oordelen (zie 6.2). Het is voorts niet gesteld of gebleken dat verweerder tevens een formeel selectiecriterium hanteert voor vertaalwerkzaamheden uit Roemenië waarin nationaliteit een rol speelt. Verzoeker heeft ter zitting slechts het vermoeden geuit dat de Roemeense regelgeving mogelijk een rol speelt in het niet verkrijgen van vertaalopdrachten van verweerder, omdat hij geen vertaalopdrachten uit het Hongaars krijgt voortvloeiend uit Roemeense rechtshulpverzoeken en hij dit niet logisch acht gezien de criminaliteitscijfers in een land als Roemenië. Verzoeker is er naar oordeel van het College niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij belang heeft bij een oordeel van het College over het handelen of nalaten van verweerder. Verzoeker heeft gesteld, maar niet onderbouwd of nader geconcretiseerd dat verweerder hem benadeelt op grond van zijn nationaliteit. Nu verzoeker er niet in is geslaagd om zijn belang duidelijk kenbaar te maken, oordeelt het College dat het verzoeker niet kan ontvangen in zijn verzoek.


7 Oordeel

[. . . .] is niet-ontvankelijk in zijn verzoek tegen de Minister voor Rechtsbescherming.

Aldus gegeven te Utrecht op 16 december 2021 door mr. M. Chébti LL.M., voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Ingeveld, secretaris.




mr. M. Chébti LL.M.
mr. A.J. Ingeveld

Samenvatting oordeel