De Universiteit Twente levert voldoende maatwerk om een vrouw in staat te stellen haar studie en zwanger-/moederschap te combineren. Geen discriminatie.

De Universiteit Twente levert voldoende maatwerk om een vrouw in staat te stellen haar studie en zwanger-/moederschap te combineren. Geen discriminatie.

Oordeelnummer 2021-65
Datum: 27-05-2021
Trefwoord: Bescherming van de vrouw Moederschap Zwangerschap Onderwijs Aanbieden van of verlenen van toegang tot goederen en diensten
Discriminatiegrond: Geslacht
Terrein: Goederen en diensten - Onderwijs
Situatie


Een vrouw start in september 2018 met een voltijd bacheloropleiding psychologie. In deze maand raakt zij in verwachting. Vanaf oktober/november 2018, nadat de vrouw haar zwangerschap heeft gemeld, vinden er meerdere gesprekken plaats tussen de vrouw, de studieadviseurs en de studentendecaan. In deze gesprekken wordt besproken hoe de vrouw haar studie kan combineren met haar zwangerschap en daarop volgend jong moederschap.

De vrouw is uitgerekend in juni 2019 en kan daardoor het vierde kwartiel van haar eerste jaar niet (volledig) volgen. Doordat de vrouw dit vak moet inhalen, zal de vrouw langer dan de daarvoor uitgetrokken drie jaar over haar studie doen. Dit kost haar extra tijd en geld. De vrouw klaagt er ook over dat de universiteit onvoldoende doet om maatwerkoplossingen te bieden, zoals voortijdig inzage in het definitieve lesrooster en het online kunnen volgen van colleges.

Beoordeling


Het College stelt vast dat de feiten niet in geschil zijn. De vrouw en de universiteit verschillen van mening over de vraag of de universiteit voldoende heeft gedaan om de vrouw in staat te stellen haar studie te combineren met haar zwangerschap en moederschap. De klacht van de vrouw valt uiteen in drie categorieën: er worden onvoldoende voorzieningen geregeld, zij loopt onevenredige studievertraging op en zij lijdt financiële schade.

Het College bepaalt eerst wat de gelijkebehandelingswetgeving van een onderwijsinstelling, zoals een universiteit, precies verwacht. De universiteit moet goede, heldere informatie verstrekken aan zwangere studenten en jonge moeders en hen (maatwerk)oplossingen bieden. Het doel daarvan is dat de onderwijsinstelling zoveel mogelijk het nadeel ondervangt dat de student als gevolg van de zwangerschap en/of het moederschap ondervindt. Het College beoordeelt de klachten van de vrouw achtereenvolgens en concludeert dat de universiteit aan haar verplichting voldoet. De universiteit heeft (ruim) voldoende maatwerkoplossingen geboden om het nadeel dat de vrouw vanwege haar zwangerschap en moederschap heeft, te ondervangen. Het College overweegt daarbij ook dat er grenzen zitten aan wat een universiteit kan regelen.

Oordeel


De Universiteit Twente heeft jegens de vrouw geen verboden onderscheid op grond van geslacht gemaakt.


Oordeel
2021-65



Datum: 27 mei 2021
Dossiernummer: 2020-0569


Oordeel in de zaak van

[. . . .]
wonende te [. . . .], verzoekster

tegen

Universiteit Twente
gevestigd te Enschede, verweerster

1 Verzoek


Verzoekster vraagt het College om te beoordelen of verweerster verboden onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt door onvoldoende rekening te houden met haar zwangerschap en jong moederschap bij de studie.

2 Verloop van de procedure


2.1 Het College heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- verzoekschrift van 23 november 2020, ontvangen op dezelfde dag;
- e-mail van verzoekster van 28 januari 2021;
- verweerschrift van 24 maart 2021, ontvangen op de volgende dag;
- e-mail van verzoekster van 5 april 2021.

2.2 Het College heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2021. Partijen zijn verschenen. Verzoekster werd vergezeld door [. . . .], haar partner, en [. . . .], directeur Stichting Steunpunt Studerende Moeders. Verweerster werd vertegenwoordigd door [. . . .], hoofd student affairs and services, [. . . .], programmacoördinator bachelor en master psychologie, en [. . . .], studentendecaan.

3 Feiten


3.1 Verzoekster staat per 1 september 2018 ingeschreven bij verweerster voor een voltijd bachelorstudie psychologie. Deze studie duurt drie jaar. Bij verweerster is het academische jaar in vier kwartielen opgedeeld. De bacheloropleiding psychologie vult deze kwartielen zo in dat in ieder kwartiel een module wordt gegeven.

3.2 Verzoekster kan geen gebruik maken van het wettelijk bepaalde collegegeld en is aan verweerster het instellingstarief verschuldigd.

3.3 In september 2018 raakt verzoekster in verwachting. Zij is uitgerekend in juni 2019. Daardoor kan zij het vierde kwartiel van haar eerste jaar (module 4) niet (volledig) volgen. In oktober/november 2018 meldt verzoekster haar zwangerschap bij de studieadviseur. In de maanden daaropvolgend vinden meerdere gesprekken plaats tussen verzoekster, studieadviseurs en de studentendecaan over hoe verzoeksters studie gecombineerd kan worden met haar zwangerschap en haar daaropvolgend jong moederschap.

3.4 Begin maart 2019 worden er drie concrete zaken genoemd waaraan verzoekster behoefte heeft: het vooraf kunnen inzien van lesroosters, het hebben van zeggenschap in de indeling in werkgroepen en de mogelijkheid van videostreaming van hoorcolleges. De studieadviseur geeft per e-mail van 3 april 2019 aan in hoeverre deze drie zaken wel of niet geregeld kunnen worden.

3.5 Op 9 september 2019 wordt verzoekster een financiële tegemoetkoming toegekend van
€ 2.633,32 voor de maanden waarin zij door afwezigheid wegens zwangerschap en bevalling geen gebruik kon maken van de diensten van verweerster.

3.6 Gedurende de loop van de jaren houden verzoekster en verweerster contact over de aanpassingen waaraan verzoekster behoefte heeft en in hoeverre deze geregeld kunnen worden. Voor zover relevant, zal (de inhoud van) dit contact nader gespecificeerd worden in de beoordeling van het verzoek.

3.7 Ten tijde van de procedure bij het College is de stand van zaken van het studieverloop van verzoekster als volgt:

- 2018-2019: jaar 1, modules 1 tot en met 3;
- 2019-2020: jaar 2, modules 5 tot en met 8;
- 2020-2021: jaar 1, module 4;
- 2021-2022: jaar 3, modules 9 tot en met 11 en de bachelorthese.

In het academische jaar 2020-2021 volgt verzoekster in de eerste drie kwartielen geen les. Voor de periode september 2020 tot en met maart 2021 staat verzoekster niet ingeschreven bij verweerster.

4 Standpunt verzoekster


Verzoekster stelt dat verweerster haar heeft gediscrimineerd, omdat zij onvoldoende maatwerk en/of ondersteuning aan haar biedt. Alle oplossingen of suggesties die zij voorstelt, worden door verweerster van tafel geveegd. Er heerst een sfeer waarin niet naar haar wordt geluisterd en zij wordt direct afgekapt wanneer zij suggesties doet. Verzoekster ziet graag dat zij samen met verweerster om tafel kan zitten over hoe dingen wel kunnen worden geregeld. Verzoekster stelt ook dat zij onnodig een (half)jaar studievertraging oploopt, terwijl zij maar een kwartiel heeft gemist. Bovendien heeft zij financiële schade à € 762,51 geleden.

5 Standpunt verweerster


Verweerster ontkent dat sprake is van discriminatie. Zij heeft (ruim) voldoende gedaan om verzoekster tegemoet te komen om haar studie met haar zwangerschap en moederschap te combineren. Er zijn voor verzoekster verschillende uitzonderingen gemaakt om haar met zo min mogelijk vertraging en kosten te laten afstuderen en haar de mogelijkheid te geven om haar studie te combineren met de zorg voor haar kind. Daarbij is verweerster wel begrensd door de infrastructuur van de universiteit als geheel en het feit dat zij de kwaliteit moet waarborgen van een bij haar behaald diploma. Verweerster geeft op grond van de communicatie met verzoekster aan dat het lastig is zicht te krijgen wanneer het voor verzoekster, met inachtneming van de hiervoor genoemde begrenzingen, (goed) genoeg is.

6 Beoordeling


6.1 Een instelling die werkzaam is op het gebied van onderwijs mag geen onderscheid maken op grond van geslacht bij het aanbieden van of verlenen van toegang tot goederen en diensten (artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel c, Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) in samenhang met artikel 1, eerste lid, AWGB). Verweerster is een instelling voor wetenschappelijk onderwijs en is gehouden aan dit verbod.

6.2 Onder direct onderscheid op grond van geslacht wordt mede verstaan onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap (artikel 1, derde lid, AWGB). Verzoekster kan daarom bescherming ontlenen aan de AWGB.

De kaders van de beoordeling

6.3 Het College stelt vast dat de feiten tussen partijen niet in geschil zijn. Partijen verschillen van mening over de vraag of verweerster voldoende heeft gedaan om verzoekster in staat te stellen haar studie met haar zwangerschap en jong moederschap te combineren; verzoekster stelt dat dit niet het geval is, terwijl verweerster stelt dat zij meent wel voldoende te hebben gedaan. Het College zal daarom beoordelen of verweerster heeft voldaan aan de verplichtingen die voor haar uit de gelijkebehandelingswetgeving voortvloeien. Deze (zorg)plicht van een onderwijsinstelling jegens een zwangere student of studerende moeder ziet, kort gezegd, op het verstrekken van heldere informatie en het bieden van (maatwerk)oplossingen. De instelling moet zoveel mogelijk het nadeel ondervangen dat de student als gevolg van de zwangerschap en/of het moederschap ondervindt.

6.4 Verzoekster heeft ter zitting concreet aangegeven welke behoeften zij heeft bij het inrichten van haar studie. Het College merkt op dat een aanzienlijk deel van de door verzoekster aangehaalde punten niet eerder aan verweerster kenbaar zijn gemaakt. Het College kan niet beoordelen of verweerster voldoende maatwerk heeft geleverd aangaande wensen die niet eerder aan haar kenbaar zijn gemaakt. Daarom acht het College het relevant om te preciseren welke punten het wel kan beoordelen. Verzoekster heeft desgevraagd aangegeven over welke punten, die reeds tussen partijen zijn besproken, zij ontevreden is:

- Voorzieningen: het niet voortijdig kunnen inzien van het (definitieve) lesrooster, waardoor zij niet goed kinderopvang kan regelen, en het videostreamen van hoorcolleges, daar zij dit zelf per module en per college met de docent moet afstemmen en daar afhankelijk is van de welwillendheid van docenten.
- Tijd: zij heeft onevenredige studievertraging opgelopen; zij moet minimaal een half jaar langer studeren, terwijl zij maar een kwartiel heeft gemist.
- Financieel: zij moet € 762,51 meer betalen dan wanneer zij niet vanwege haar zwangerschap een module had gemist.

Voorzieningen

6.5 Het College stelt de feiten als volgt vast. Verzoekster heeft begin maart 2019 om drie aanpassingen heeft gevraagd: voortijdige inzage in het lesrooster, inspraak bij de indeling in werkgroepen en de mogelijkheid tot videostreaming/online volgen van hoorcolleges. Verweerster heeft op 3 april 2019 per e-mail uitgelegd in hoeverre die aanpassingen mogelijk zijn: verzoekster kan enkele weken eerder dan anderen een conceptrooster inzien, zij kan (op basis van dit conceptrooster) bepalen in welke werkgroep zij ingedeeld wil worden, en zij kan in overleg met medestudenten en docenten bespreken of het mogelijk is dat zij lessen online (bijvoorbeeld via een videoverbinding of via (geluid)opnames) volgt.

6.6 Verzoekster is ontevreden over het feit dat zij alleen een conceptrooster voortijdig kan inzien, omdat dit rooster aan wijzigingen onderhevig is en zij daardoor moeilijk kinderopvang kan regelen. Verweerster stelt dat het niet mogelijk is om definitieve roosters voortijdig vrij te geven, omdat per blok op een vast moment voor de hele universiteit lesruimten worden verdeeld; indien er onvoldoende geschikte zalen voorhanden zijn, dan moeten in het conceptrooster wijzigingen worden doorgevoerd. Verzoekster is tevens ontevreden over de aangeboden wijze van het online volgen van colleges, omdat zij afhankelijk is van de welwillendheid van de docenten. Verweerster stelt dat docenten niet verplicht zijn toestemming te verlenen voor verbindingen of opnames en dat verzoekster daarom zelf met de betrokken docent hierover contact moet opnemen.

6.7 Het College overweegt ten aanzien van die feiten en standpunten als volgt. Steeds wanneer verzoekster een vraag of verzoek om een aanpassing had, is verweerster op deze vraag of dit verzoek ingegaan. Verweerster heeft verzoekster uitgebreid geïnformeerd over de mogelijkheden en heeft daarbij steeds toegelicht waarom bepaalde opties niet (of niet ten volle) mogelijk waren. Ook heeft verweerster verzoekster waar nodig aangegeven met wie zij daarover contact kon opnemen. In dat verband roept het College in herinnering dat het onderwijsinstellingen in het verleden heeft aanbevolen om duidelijkheid te verschaffen over de mogelijkheden en regelingen waarvan zwangere studenten gebruik kunnen maken en waar zij terecht kunnen met vragen (vgl. College voor de Rechten van de Mens 24 februari 2020, oordeel 2020-17, aanbeveling). Het College is van oordeel dat verweerster jegens verzoekster heeft voldaan aan haar verplichting om heldere informatie te verstrekken.

6.8 Ten aanzien van de inhoud van de aanpassingen, is het College van oordeel dat verweerster voldoende maatwerk heeft geleverd. Verweerster heeft voldoende onderbouwd waarom het voor haar redelijkerwijs niet mogelijk is of was om in sommige verzoeken (geheel of gedeeltelijk) mee te gaan. Binnen de grenzen van haar mogelijkheden heeft verweerster aan verzoekster verschillende maatwerkoplossingen geboden, zoals voortijdige inzage in het conceptrooster en inspraak in de indeling voor werkgroepen. Dat deze oplossingen voor verzoekster kennelijk niet afdoende zijn of waren, kan verweerster niet worden verweten. Verweerster is een grote onderwijsinstelling met een bepaalde infrastructuur die grenzen stelt aan mogelijkheden om voor een individuele student maatwerkoplossingen te bieden. Het College passeert ook verzoeksters bezwaar dat zij zelf met docenten contact moest leggen over het online volgen van colleges en dat verweerster dit niet voor haar heeft gedaan. Het is immers aanvaardbaar dat een universiteit van studenten een bepaalde zelfstandigheid verwacht bij het ondernemen van actie om zaken te regelen en contact op te nemen als daarbij problemen worden ervaren. De gelijkebehandelingswetgeving brengt weliswaar met zich dat er bijzondere aandacht moet zijn voor de positie van zwangere vrouwen en jonge moeders die studeren en dat daarbij zoveel mogelijk in onderling overleg moet worden gestreefd naar maatwerkoplossingen, maar die verplichtingen gaan niet zover dat daaronder ook de verplichting valt dat een onderwijsinstelling voor een zwangere student of studerende moeder al het regelwerk uit handen neemt.

6.9 Evenmin kan verweerster worden verweten dat de punten waarover verzoekster ontevreden is in de loop van de tijd zijn toegenomen. Het College stelt vast dat er een patroon is ontstaan waarbij het verzoek om maatwerk niet vastomlijnd en steeds veranderend is: telkens wanneer verweerster heeft gekeken naar de mogelijkheid om een maatwerkoplossing te bieden, ontstond een verzoek om een nieuwe en/of andere maatwerkoplossing. Verweerster is daarop telkens ingegaan en is blijven zoeken naar de opties die zij verzoekster kon bieden. Daarmee voldoet zij aan de (inspannings)verplichting die voor haar uit de gelijkebehandelingswetgeving vloeit.

Tijd

6.10 Het College stelt de feiten als volgt vast. Verzoekster heeft vanwege haar zwangerschap en bevalling het vierde kwartiel van haar eerste jaar (module 4) niet gevolgd. Verzoekster noch verweerster vonden het wenselijk om deze module bovenop het reguliere programma van het tweede jaar te volgen, daar dit in het vierde kwartiel van het tweede jaar een studiebelasting van 200% zou betekenen. Uiteindelijk hebben partijen besloten dat de beste wijze waarop deze module ingehaald kon worden, inhoudt dat verzoekster daarvoor een extra studiejaar volgt, alvorens zij aan haar derde en laatste jaar begint. Dit houdt in dat verzoekster vier academische jaren nodig heeft om haar studie af te ronden, maar dat zij wel nominaal in de daarvoor uitgetrokken drie jaar haar diploma behaalt.

6.11 Verzoekster stelt dat zij onevenredige studievertraging oploopt. Het College volgt die stelling niet. Immers, zij studeert nominaal in drie jaar af. Dat zij daarvoor feitelijk vier jaar nodig heeft, is gelegen in het feit dat module 4 uitsluitend in het vierde kwartiel van ieder academisch jaar wordt aangeboden. Verweerster heeft aangevoerd dat zij mogelijkheden heeft om verzoekster meer tijd te geven voor opdrachten of projecten en dat verzoekster bij de Examencommissie een extra herkansingsmogelijkheid kan aanvragen indien zij vanwege het moederschap het reguliere tentamen en/of herkansing niet kan maken. Echter, verweerster voegt daaraan toe dat het niet mogelijk is om een zodanige aanpassing te verrichten dat een volledige module van 15 studiepunten, inclusief tentamens, naar een andere periode in het jaar verplaatst wordt. Het College overweegt dat partijen onderling hebben besloten dat het inhalen van module 4 bovenop het reguliere programma een te hoge studiebelasting veroorzaakt. Van een andere (reële) mogelijkheid waardoor verzoekster met minder (feitelijke) vertraging haar opleiding kan afronden, is niet gebleken, zodat de opgelopen studievertraging verweerster niet aangerekend kan worden.

Financieel

6.12 Verzoekster stelt dat zij € 762,51 meer moet betalen dan wanneer zij niet vanwege haar zwangerschap en bevalling studievertraging had opgelopen. Dit bedrag is het verschil tussen het collegegeld dat zij voor het studiejaar 2020-2021 moet betalen (€ 3.395,83) en de financiële compensatie die zij in 2019 heeft ontvangen uit de regeling Financiële ondersteuning bijzondere omstandigheden studenten (hierna: FOBOS-regeling; € 2.633,62). Verweerster stelt dat deze twee bedragen niet met elkaar vergeleken mogen worden: de FOBOS-regeling is bedoeld als financiële tegemoetkoming voor studenten met bijzondere omstandigheden, waaronder ook begrepen zwangerschap en bevalling. Verweerster stelt in dat verband dat verzoekster is gecompenseerd voor 16 weken afwezigheid in verband met haar zwangerschap en bevalling. De FOBOS-regeling is echter niet bedoeld als een vergoeding voor het verschuldigde collegegeld, aldus verweerster.

6.13 Verweerster voert verder aan dat zij gebonden is aan het in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) bepaalde. Het College overweegt dat deze wet stelt dat, indien een student zich met ingang van juli of augustus uitschrijft, een student geen recht heeft op terugbetaling van het voor die maanden betaalde collegegeld (artikel 7.48, vierde lid, WHW). Ook is in deze wet bepaald dat een student bij de onderwijsinstelling ingeschreven moet staan om gebruik te mogen maken van onderwijs- en examenvoorzieningen (artikel 7.32, eerste lid, WHW). Het College overweegt dat verweerster onweersproken heeft gesteld dat de module die verzoekster nog moet inhalen, start op 19 april 2021 en dat deze duurt tot begin juli 2021. Omdat in- en uitschrijving uitsluitend mogelijk is per de eerste dag van een maand, dient verzoekster ingeschreven te staan van 1 april tot en met 31 juli 2021. Dit houdt in dat verzoekster, ook bij uitschrijving per 1 augustus, geen recht heeft op terugbetaling van het collegegeld voor die maand. Het College is van oordeel dat verweerster niet kan worden aangerekend dat verzoekster voor deze extra maand collegegeld moet betalen, daar dit het gevolg is van bindende wettelijke bepalingen.

6.14 Voorts overweegt het College dat verweerster voor verzoekster meerdere uitzonderingen heeft gemaakt om de studiekosten voor haar te beperken. Zo heeft verweerster bij uitzondering toegestaan dat verzoekster zich per 1 april 2021 (in plaats van per 1 september 2020) kon inschrijven. Doordat verzoekster in de periode 1 september 2020 tot 1 april 2021 niet ingeschreven heeft gestaan, is zij voor die zeven maanden geen collegegeld verschuldigd geweest. Door de uit- en (her)inschrijving zou verzoekster haar recht op het lagere instellingstarief onder de overgangsregeling verliezen. Verweerster heeft voor verzoekster echter ook een uitzondering gemaakt, zodat verzoekster van dit lagere tarief gebruik kan blijven maken. Ook moet in dit verband worden opgemerkt dat verzoekster een tegemoetkoming uit de FOBOS-regeling heeft ontvangen, terwijl zij daarvoor in principe niet in aanmerking komt, omdat zij instellingstarief-plichtig is. Het financiële aspect van de beoordeling komt neer op de volgende berekeningen:

- Als verzoekster niet zwanger was geraakt en zij had haar studie in de daarvoor uitgetrokken 3 jaar afgerond, dan had zij daarvoor drie jaar collegegeld moeten betalen: € 7.900,- + € 8.025,- + € 8.150 = € 24.075,-.
- Als voor verzoekster geen uitzonderingen waren gemaakt, dan had zij vier jaar onafgebroken ingeschreven moeten blijven staan. In dat geval had zij een vierde jaar collegegeld à € 8.275,- moeten betalen.
- Doordat verzoekster zich per 1 april 2021 mag her-inschrijven en doordat zij toestemming heeft om van het overgangstarief gebruik te kunnen blijven maken, betaalt verzoekster het volgende bedrag aan collegegeld: € 7.900,- + € 8.025,- + € 3.395,83 + € 8.275,- = € 27.595,83. Verzoekster heeft ook een financiële compensatie van € 2.633,32 ontvangen uit de FOBOS-regeling. Daardoor kom het door verzoekster feitelijke betaalde bedrag uit op
€ 27.595,83 – € 2.633,32 = € 24.962,51.

Door de gemaakte uitzonderingen betaalt verzoekster voor haar gehele opleiding dus
€ 887,51 meer dan wanneer zij niet zwanger was geraakt en haar opleiding in drie jaar had afgerond (€ 24.962,51 – € 24.075,-). Als deze uitzonderingen voor haar niet waren gemaakt en verzoekster had vier jaar onafgebroken ingeschreven moeten staan, dan had zij een extra jaar collegegeld moeten betalen (€ 8.275,-). Het College is daarom van oordeel dat verweerster (ruim) voldoende maatwerkoplossingen heeft geboden om het financiële nadeel te ondervangen dat verzoekster als gevolg van haar zwangerschap heeft geleden.

7 Oordeel


De Universiteit Twente heeft geen verboden onderscheid gemaakt jegens [. . . .] op grond van geslacht.

8 Aanbevelingen


Het College neemt de door Steunpunt Studerende Moeders gemaakte observaties, die van meer algemene aard zijn, in deze aanbeveling ter harte. Het College beveelt onderwijsinstellingen ten eerste aan om te blijven inzetten op goede informatievoorziening en ondersteuning aan zwangere studenten en studerende moeders en om hen daarbij zoveel mogelijk te ondersteunen. Daarbij is ook van belang dat onderwijspersoneel ervan op de hoogte is welke afspraken zijn gemaakt tussen de betrokken student en de studieadviseur, mentor of decaan, zodat willekeur door individuele docenten zoveel mogelijk ondervangen wordt. Het College beveelt onderwijsinstellingen tevens aan om in gesprek met een zwangere student of studerende moeder in de eerste plaats uit te gaan van de behoeftes van de student. Daarna kan besproken worden welke (maatwerk)oplossingen geboden kunnen worden en als laatste is het belangrijk om bij de student te verifiëren dat de oplossingen ook daadwerkelijk voorzien in het (geheel of gedeeltelijk) ondervangen van de behoeftes.

Aldus gegeven te Utrecht op 27 mei 2021 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Ingeveld, secretaris.

mr. A.C.J. van Dooijeweert

mr. A.J. Ingeveld

Samenvatting oordeel