Panta Rhei discrimineert een kind op grond van handicap of chronische ziekte door hem niet toe te laten tot het (volgen van) onderwijs op een basisschool die onder haar gezag valt.

Panta Rhei discrimineert een kind op grond van handicap of chronische ziekte door hem niet toe te laten tot het (volgen van) onderwijs op een basisschool die onder haar gezag valt.

Oordeelnummer 2023-31
Datum: 08-03-2023
Trefwoord: Bewijsvermoeden niet toegepast Direct onderscheid Ontvankelijkheid
Discriminatiegrond: Handicap of chronische ziekte
Terrein: Goederen en diensten - Onderwijs

Situatie

Het kind van een man start in schooljaar 2020-2021 in groep 1 bij de St. Maartensschool. De school valt onder het gezag van Stichting r.-k., Algemeen Bijzonder en Openbaar Primair Onderwijs PANTA RHEI (Panta Rhei). Tijdens de eerste wenochtend blijkt dat het wennen niet goed verloopt bij het kind. De directeur van de basisschool besluit dat het kind thuis moet blijven tot er onderzoek is gedaan om te bezien of de school het kind kan voorzien in zijn ondersteuningsbehoefte. Tijdens het onderzoek ontstaat onenigheid tussen Panta Rhei en de vader waardoor het onderzoek stokt en het kind thuis blijft zitten. De directeur van de basisschool stuurt een e-mail aan de vader waarin staat dat op basis van de onderzoeken en observaties is gebleken dat het regulier onderwijs niet passend is voor het kind. De directeur adviseert om het kind in te schrijven bij een cluster 4-school (speciaal onderwijs) of bij daghulp. De vader meldt het kind vervolgens aan bij een andere reguliere basisschool, PiusX, dat eveneens onder het gezag van Panta Rhei valt. PiusX laat echter weten dat zij niet aan de ondersteunings- en zorgbehoefte van het kind kan voldoen.

De vader stelt dat zijn kind is gediscrimineerd op grond van handicap of chronische ziekte omdat Panta Rhei hem niet toelaat tot het (volgen van) onderwijs op haar basisscholen en onvoldoende voortvarend te werk is gegaan bij het in kaart brengen van de ondersteuningsbehoefte van zijn kind. Panta Rhei weerspreekt dit en voert aan dat uit de onderzoeken is gebleken dat het kind een ondersteuningsbehoefte heeft waar zij als aanbieder van regulier onderwijs niet in kan voorzien.

Beoordeling

Onder het verbod van onderscheid valt ook de verplichting om op basis van de behoefte van het kind doeltreffende aanpassingen te verrichten, tenzij de aanpassingen een onevenredige belasting vormen. Dit betekent dat op de onderwijsinstelling de verplichting rust om (desgevraagd) te onderzoeken of de aan het door haar aangeboden onderwijs gerelateerde belemmeringen voor deelname weggenomen kunnen worden door het verrichten van een of meer doeltreffende aanpassingen.

Het College overweegt dat de vader weliswaar nog niet om concrete (doeltreffende) aanpassingen heeft verzocht, maar dat dit hem niet kan worden aangerekend. Hierbij speelt mee dat de opstelling van de vader niet anders kan worden gezien dan een langgerekt verzoek om na te gaan of de belemmeringen voor deelname aan het door haar aangeboden onderwijs kunnen worden weggenomen door het verrichten van een of meer doeltreffende aanpassingen.

Naar het oordeel van het College heeft Panta Rhei onvoldoende onderzoek gedaan met het oogmerk om het kind in staat te stellen tot het (volgen van) onderwijs bij een school onder haar (eigen) gezag. Het College concludeert daarom dat Panta Rhei jegens het kind verboden onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte heeft gemaakt door onvoldoende onderzoek te doen naar benodigde doeltreffende aanpassingen.

Oordeel

Panta Rhei heeft verboden onderscheid gemaakt jegens een kind op grond van handicap of chronische ziekte.


Oordeel 2023-31

 

Datum: 8 maart 2023

Dossiernummer: 2022-0416

 

Oordeel in de zaak van

[. . . .]

wonende te [. . . .], verzoeker

tegen

Stichting r.-k., Algemeen Bijzonder en Openbaar Primair Onderwijs PANTA RHEI (Panta Rhei)

gevestigd te Leidschendam-Voorburg, verweerster

 

1 Verzoek

Verzoeker vraagt het College om te beoordelen of verweerster jegens zijn kind verboden onderscheid heeft gemaakt op grond van handicap of chronische ziekte door hem niet toe te laten tot het (volgen van) onderwijs op een basisschool die onder haar gezag valt.

 

2 Verloop van de procedure

Het College heeft kennis genomen van de volgende stukken:

  • verzoekschrift van 19 augustus 2022, ontvangen op 19 augustus 2022;
  • e-mails van verzoeker van 9 en 16 oktober 2022;
  • verweerschrift van 17 november 2022, ontvangen op 22 november 2022;
  • e-mail van verzoeker van 27 december 2022.

Het College heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2023. Partijen zijn verschenen. Verzoeker werd bijgestaan door mr. N. Holst, jurist DAS Rechtsbijstand. Verweerster werd vertegenwoordigd door [. . . .], voorzitter College van Bestuur, die werd vergezeld door [. . . .], onderwijsspecialist passend onderwijs en bijgestaan door mr. W. Brussee, advocaat.

 

3 Feiten

3.1 Verweerster is een stichting met 17 reguliere basisscholen in Leidschendam, Voorburg en Voorschoten,  waaronder de St. Maartensschool en de Pius X school. Verzoeker heeft een kind (hierna: het kind) dat geboren werd op 8 juni 2016 en ten tijde van het indienen van het verzoek om een oordeel zes jaar oud was.

3.2 Verzoeker meldde zijn kind op 17 juni 2019 aan bij de St. Maartensschool. Het kind startte in het schooljaar 2020-2021 in groep 1. De St. Maartensschool liet leerlingen in groep 1 eerst beginnen met een aantal wenochtenden. Tijdens de eerste wenochtend bleek dat het wennen niet goed verliep.

3.3 De directeur van de St. Maartensschool besloot daarop dat het kind thuis moest blijven tot er een overdracht zou plaatsvinden door het kinderdagverblijf en dat onderzoek moest worden gedaan om te bezien of de school het kind kon voorzien in zijn ondersteuningsbehoefte. In de periode daarna vonden verschillende observaties en onderzoeken plaats door gespecialiseerde organisaties en experts. Daarnaast werden er multidisciplinaire overleggen (MDO’s) georganiseerd tussen verzoeker, de betrokken specialisten, de leerplichtambtenaar en de leiding van de St. Maartensschool. Het eerste MDO vond plaats op 30 oktober 2020 en had als doel om de mogelijkheden binnen de onderwijscarrière van het kind te bespreken.

3.4  Tijdens het MDO van 10 november 2020 werden afspraken gemaakt over de inzet van een begeleider (“shadow”). De bedoeling was dat het kind een aantal dagdelen op school door een shadow zou worden geobserveerd. Er ontstond echter onenigheid tussen partijen over het onderzoek en het proces stokte. Het kind bleef verder thuis.

3.5 Op 15 juni 2021 stuurde de directeur van de St. Maartensschool een e-mail aan verzoeker. In de e-mail stond dat op basis van de onderzoeken en observaties was gebleken dat het regulier onderwijs niet passend was voor het kind. Verzoeker werd geadviseerd om zijn kind in te schrijven bij een cluster 4-school (speciaal onderwijs) of bij daghulp.

3.6 Verzoeker meldde zijn kind daar niet aan, maar probeerde zijn kind aan te melden bij de Pius X school. Op 2 juli 2021 ontving verzoeker een e-mail van de directeur van de school waarin stond: “We hebben begrepen dat er op de St. Maartensschool al langere tijd een traject loopt, waarin wordt gekeken naar een andere passende onderwijsplek omdat regulier onderwijs niet passend is volgens school en andere betrokkenen/deskundigen. Met de beschikbare informatie over de onderwijsbehoeften moeten wij u helaas melden dat wij in dat geval niet aan de ondersteunings- en zorgbehoefte van (…) kunnen voldoen.”.

3.7 In juli 2021 verzocht verzoeker de Geschillencommissie Passend Onderwijs (hierna: de GPO) om een oordeel. De GPO oordeelde op 18 oktober 2021 dat de e-mail van 15 juni 2021 van verweerster een voornemen tot verwijdering inhield en dat verweerster de ondersteuningsbehoefte van het kind onvoldoende in kaart had gebracht om te kunnen concluderen dat de school niet passend was voor het kind. Het oordeel van de GPO vermeldde: “School heeft […] weliswaar geïnvesteerd in observaties, MDO’s oudergesprekken en begeleiding in de klas, maar heeft naar het oordeel van de Commissie onvoldoende geïnvesteerd in de uit de observaties blijkende noodzaak tot het doen van (eigen) onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte. Daarnaast heeft de school geen ontwikkelingsperspectief opgesteld en ook niet zelf eigen ondersteuning ingezet.” De GPO beval verweerster aan om met spoed onderzoek te doen naar de actuele ondersteuningsbehoefte in een schoolse setting, om daarop vervolgens na te gaan hoe aan deze ondersteuningsbehoefte voldaan kon worden (zie Onderwijsgeschillen, publicatienummer 2021012376).

3.8 Naar aanleiding van de uitspraak van de GPO stuurde verweerster op 5 november 2021 een brief aan verzoeker waarin zij schrijft over haar wens “dat klagers vanuit hun zorgplicht op korte termijn alles in het werk stellen om te zorgen dat hun zoontje passend onderwijs kan volgen”. Na verdere correspondentie tussen partijen stuurde de advocaat van verweerster op 29 november 2021 een e-mail naar verzoeker met een stappenplan om de ondersteuningsbehoeften van het kind vast te stellen.

3.9 Verzoeker schreef zijn kind per 9 januari 2022 in bij een particuliere, internationale Special Education school in Den Haag waar het kind onderwijs kon volgen in een kleine klas.

 

4 Standpunt verzoeker

Verzoeker voert aan dat zijn kind is gediscrimineerd op grond van handicap of chronische ziekte doordat hij niet wordt toegelaten tot het (volgen van) onderwijs op basisscholen die onder verweersters gezag vallen. Verzoeker is daarbij van mening dat verweerster onvoldoende voortvarend te werk is gegaan bij het in kaart brengen van de ondersteuningsbehoefte van zijn kind.

 

5 Standpunt verweerster

Verweerster voert aan dat het kind geen handicap of chronische ziekte heeft in de zin van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (hierna: WGBH/CZ). Uit onderzoeken is gebleken dat het kind een ondersteuningsbehoefte heeft waar zij als aanbieder van regulier onderwijs niet in kan voorzien. 

 

6 Beoordeling

Bevoegdheid
6.1 Instellingen die werkzaam zijn op het gebied van onderwijs mogen geen onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte maken bij het aanbieden van of verlenen van toegang tot goederen of diensten en bij het sluiten, uitvoeren of beëindigen van overeenkomst ter zake (artikel 5b, eerste lid, en onder c, WGBH/CZ). Verweerster is een instelling die onderwijsdiensten aanbiedt en daarmee een onderwijsinstelling zoals bedoeld in artikel 5b WGBH/CZ. Het handelen van verweerster valt daarmee onder het bereik van deze bepaling.

6.2 De vervolgvraag is of in dit geval sprake is van een handicap of chronische ziekte in de zin van de WGBH/CZ. Deze begrippen zijn in de wet en de wetsgeschiedenis niet gedefinieerd. Handicaps en chronische ziekten kunnen fysiek, verstandelijk of psychisch van aard zijn. Een handicap is in beginsel onomkeerbaar. Een chronische ziekte is soms wel omkeerbaar, maar zij is in ieder geval langdurig van aard. Het begrip handicap of chronische ziekte in de WGBH/CZ dient in lijn met het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (hierna: het Verdrag) te worden uitgelegd. In artikel 1 van het Verdrag staat dat bij een handicap sprake is van langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuigelijke beperkingen die in wisselwerking met diverse drempels de betrokkenen kunnen beletten volledig, effectief en op voet van gelijkheid met anderen te participeren in de samenleving.

6.3 Verzoeker heeft aangevoerd dat zijn kind prikkelgevoelig of prikkelzoekende is. Ter zitting heeft verzoeker dit verduidelijkt door toe te lichten dat zijn kind tijdelijk ondersteuning nodig heeft in zijn gedrag bij het volgen van onderwijs. Het is onduidelijk of dat een langdurige aangelegenheid betreft. Dat zal moeten blijken op basis van onderzoek. Verweerster heeft aangevoerd dat er geen diagnose is gesteld. Het kind van verzoeker heeft weliswaar passend onderwijs nodig, maar dat betekent niet dat er sprake is van een handicap of chronische ziekte in de zin van de WGBH/CZ.

6.4 Het College overweegt hierover als volgt. Uit het door verzoeker overgelegde rapport van een psycholoog uit oktober 2021 staat dat het kind een taalontwikkelstoornis heeft en dat er moeilijkheden zijn op het sociale vlak, het taalgebruik en op het vlak van aandachts- en gedragsregulatie. Vanwege de leeftijd van het kind en het feit dat hij ten tijde van het onderzoek al ruim een jaar niet naar school is geweest, is zijn huidige functioneren in een groep niet voldoende beoordeelbaar. Gezien de beperkingen die het kind ervaart, zijn jonge leeftijd en het feit dat hij geruime tijd thuis heeft gezeten en geen onderwijs heeft kunnen volgen - wat een diagnose in de weg heeft gestaan - kan het College niet uitsluiten dat er geen sprake is van een handicap of chronische ziekte. Gelet op het doel van de WGBH/CZ en de omschrijving van het begrip ‘handicap’ in het VN-verdrag handicap overweegt het College dat bij de uitleg van het begrip ‘handicap en chronische ziekte’ in de WGBH/CZ gekeken moet worden naar de sociale belemmeringen die iemand ondervindt als gevolg van zijn aandoening en niet uitsluitend naar de medisch-wetenschappelijke aanduiding daarvan (zie ook College voor de Rechten van de Mens 7 september 2021, 2021-119, overweging 6.3 en College voor de Rechten van de Mens 24 februari 2022, 2022-13, overweging 6.7). Het College acht zich daarom bevoegd om onderzoek in te stellen.

Ontvankelijkheid
6.5 Op grond van artikel 10, tweede lid, onderdeel a, van de Wet College voor de Rechten van de Mens (WCRM) kan een verzoek om een oordeel worden ingediend door degene die meent dat in zijn nadeel onderscheid is gemaakt.

6.6 Verweerster heeft aangevoerd dat verzoeker al een oordeel heeft van de GPO met betrekking tot de St. Maartensschool en dat de procedure bij het College een herhaling is van zetten maar dan met betrekking tot de Pius X school. Verzoeker heeft hiertegen ingebracht dat hij belang heeft bij een oordeel over de vraag of zijn kind vanwege zijn beperkingen anders is behandeld dan kinderen die die beperkingen niet hebben. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij alleen een oordeel verzoekt over de periode tot en met 18 oktober 2021, de datum waarop de GPO uitspraak deed.

6.7 Het College overweegt op basis van het voorgaande als volgt. Vast staat dat het kind van verzoeker geruime tijd thuis heeft gezeten en geen onderwijs heeft genoten. De GPO heeft beoordeeld of verweerster overeenkomstig de Wet op het primair onderwijs heeft gehandeld. De GPO heeft niet getoetst aan de WGBH/CZ en daarmee geen uitspraak gedaan over de vraag of er sprake is geweest van onderscheid in de zin van die wet. Verzoeker is daarom ontvankelijk in zijn verzoek. Het College komt derhalve toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vraag of verweerster verboden onderscheid heeft gemaakt op grond van handicap of chronische ziekte.

Onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte?
6.8 In artikel 1 WGBH/CZ is bepaald dat onder onderscheid wordt verstaan direct en indirect onderscheid. Er is sprake van direct onderscheid indien een persoon op grond van handicap of chronische ziekte op een andere wijze wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld.

6.9 Onder het verbod van onderscheid valt ook de verplichting om naar gelang de behoefte doeltreffende aanpassingen te verrichten, tenzij deze een onevenredige belasting vormen. Wanneer een leerling niet de voor het onderwijs wezenlijke vaardigheden heeft of als deze niet in voldoende ontwikkelbare vorm bij hem aanwezig is, rust ingevolge artikel 2 WGBH/CZ op onderwijsinstellingen de verplichting om (desgevraagd) te onderzoeken of de aan het onderwijs gerelateerde belemmeringen voor deelname kunnen worden weggenomen door het verrichten van een of meer doeltreffende aanpassingen (vgl. College voor de Rechten van de Mens 19 februari 2019, 2019-10, overweging 6.5) . Een aanpassing is doeltreffend als deze geschikt en noodzakelijk is om de bedoelde belemmeringen weg te nemen. Er bestaat geen verplichting een doeltreffende aanpassing te verrichten als deze onevenredig belastend is voor de onderwijsinstelling (vgl. College voor de Rechten van de Mens 8 mei 2017, 2017-57 overweging 6.3).

6.10 Uit de wetsgeschiedenis volgt dat er tijdig moet worden aangegeven dat er een behoefte is aan een aanpassing (Kamerstukken II 2001/02, 28 169, nr. 3, p.26). Er geldt geen termijn waarbinnen de doeltreffende aanpassing moet zijn gerealiseerd. Wel dient deze binnen een redelijke termijn plaats te vinden (Kamerstukken II 2001/02, 28 169, nr. 5, p. 13). In het verlengde hiervan heeft reeds de voorganger van het College, de Commissie Gelijke Behandeling, geoordeeld dat zodra een onderwijsinstelling bekend is met de behoefte aan aanpassingen voortvarend te werk moet worden gegaan (vgl. Commissie Gelijke Behandeling, thans College, 31 januari 2005, 2005-11, overweging 5.10 en College voor de Rechten van de Mens 7 mei 2013, 2013-58, overweging 3.7).

6.11 Het College stelt vast dat partijen van mening verschillen over de informatie die gedeeld is over de beperkingen van het kind van verzoeker en constateert in navolging van de GPO dat de communicatie tussen partijen niet optimaal is geweest. In het verweerschrift van Panta Rhei aan de GPO d.d. 10 september 2021, p. 4 leest het College: “Wat daar ook van zij, uit het dossier valt af te leiden dat aan verweerster tijdens het eerste MDO, dat plaatsvond op 30 oktober 2020, is gebleken dat de hulpvraag van het kind groter was dan de school aanvankelijk dacht”. Hieruit concludeert het College dat dit het moment was waarop verweerster bekend werd, dan wel bekend had moeten worden, met de behoefte aan aanpassingen.

6.12 Vervolgens is door partijen een shadow ingezet die het kind van verzoeker gedurende een aantal dagdelen zou begeleiden en observeren. Het oogmerk van de school van verweerster bij de inzet is geweest om gericht te zoeken naar een passende plek op een andere school. Verzoeker had in tegenstelling tot verweerster het oogmerk om de ondersteuningsbehoefte in kaart te brengen, opdat het kind regulier onderwijs kon volgen zoals aangeboden door verweerster.

6.13 Verzoeker heeft weliswaar verweerster niet om concrete aanpassingen verzocht, maar dit kan hem niet worden aangerekend nu het daarvoor te vroeg was en verzoeker in de verkenningsfase verkeerde voor wat betreft de ondersteuningsbehoefte van zijn kind. Het College concludeert dat de opstelling van verzoeker niet anders kan worden gezien dan een langgerekt verzoek, vanaf de aanmelding, althans met ingang van 30 oktober 2020, aan de school om na te gaan of de aan het onderwijs gerelateerde belemmeringen voor deelname kunnen worden weggenomen door het verrichten van een of meer doeltreffende aanpassingen.

6.14 Zoals reeds overwogen in overweging 6.9, vloeit uit de WGBH/CZ voor verweerster een verplichting om bij een kind met een ondersteuningsbehoefte te onderzoeken aan welke doeltreffende aanpassingen het kind behoefte heeft. In navolging van de GPO stelt het College vast dat verweerster onvoldoende onderzoek heeft gedaan met het oogmerk om belemmeringen tot het volgen van onderwijs weg te nemen. Niet tijdens de inschrijving bij de St. Maartensschool en ook niet ten tijde van de aanmelding bij de PiusX school.

6.15 Het College is van oordeel dat verweerster jegens het kind van verzoeker verboden onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte heeft gemaakt door onvoldoende onderzoek te doen naar de benodigde doeltreffende aanpassingen met het oogmerk om het kind in staat te stellen tot het (volgen van) onderwijs bij een school onder haar gezag. Verweerster had dit moeten doen volgens het stramien van de WGBH/CZ, los van en voorafgaand aan het zoeken naar een passende plek in het kader van haar zorgplicht in het kader van de onderwijswetgeving.

 

7 Oordeel

Panta Rhei heeft verboden onderscheid gemaakt jegens het kind van verzoeker op grond van handicap of chronische ziekte.

Aldus gegeven te Utrecht op 8 maart 2023 door mr. dr. H.J.T.M. van Swaanenburg van-Roosmalen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B. Yapici,  secretaris.

 

 

 

mr. dr. H.J.T.M. Swaanenburg van-Roosmalen 

mr. B. Yapici

Samenvatting oordeel